Ongeoorde fuut

Wintertalingen, pijlstaarten, smienten, wilde eenden, berg-, slob-, krak-, tafel- en kuifeenden peddelen op het Lauwersmeer. Tussen de kuifeenden dobberen wat dodaarzen, piepkleine futen. Steeds als je er een in de kijker hebt, duikt hij onder. De kuifeenden duiken ook steeds onder. Er wordt wat ondergedoken daar! Hee, daar is een onderduiker die er iets anders uitziet dan de andere. Even wachten, ja, tien meter dichterbij duikt ie op. Heel even laat hij zich in beeld houden: kort, opgewipt snaveltje, hoog voorhoofd, rood oog. Wat een koddig dier!
De geoorde fuut is een klein soort fuut, maar een iets groter klein soort fuut dan de dodaars. Dertig jaar geleden was de geoorde fuut een zeldzaamheid die je als je geluk had in de winter kon treffen. Dan kwamen geoorde futen uit oost-Europa onze kant op.
Maar tegenwoordig zie ik ze steeds vaker. Ze broeden nu met wel vijfhonderd paren in Nederland. Vooral op vennen in Brabant en Drenthe, maar ook in duinmeertjes en de nieuwe nattigheid van natuurontwikkelingsgebieden. In hun broedkleed zijn ze donkerblauwgrijs met oranjerood, en hebben ze vuurrode ogen en gele waaiers boven hun wangen. Dat zijn de oorpluimen waarnaar ze genoemd zijn.
Volgens Vogelbescherming is hun toename minder verheugend dan je zou denken. Ze zijn waarschijnlijk gevlucht uit Oost-Europa en Azië, waar hun leefgebied van onder andere steppemoerassen opdroogt.
Hé, nu duikt die geoorde fuut vlakbij op. Hij dobbert in de middagzon. Ook in winterkleed is het een schoonheid, al is hij dan ongeoord en zwart, grijs met wit. Maar dat koddige voorhoofd. En dat felrode oog hè, het knipoogt me toe.