Oerbos
In Nieder-Sachsen zijn drie restjes oerbos. Het is lastig te bewijzen hoe oer die bosjes zijn, er lopen stokoude paden door, er zal best eens een middeleeuwse houthakker met de bijl hebben gezwaaid. Ik ga soms naar Hasbruch, waar een paar onwaarschijnlijk dikke, eeuwenoude eiken staan. Nu moeten we in de buurt zijn van Cloppenburg, honderd kilometer ten oosten van Groningen, en nemen we een kijkje in Baumweg.
Het oerbos meet maar 24 hectare, het is deel van een groter, jonger bos. De weg scheert erlangs, een drukke weg met veel lawaai. Boomklevers komen er haast niet bovenuit met hun schelle ‘wiet wiet wiet!’
In de veertiende eeuw was hier al bos en waarschijnlijk lang voor die tijd. Het bos is nooit gekapt, het heeft zelfs de houthonger van de middeleeuwse oorlogsvloten overleefd en van achttiende-eeuwse kolenmijnen (stutpalen). Een oerbos is niet ondoordringbaar dichtbegroeid. De woudreuzen nemen te veel ruimte in en te veel licht weg voor een dichte ondergroei. Hun kruinen zijn nu nog kaal.
Wat groen is, is klimop, enorme knoedels klimop waar uitlopers als lianen aan slingeren. En hulst, de gebruikelijke ondergroei van oerbos. Klimop en hulst zijn de hele winter groen en kunnen in de zomer zonder direct zonlicht.
Het bos bestaat grotendeels uit bejaarde beuken en nog oudere eiken, honderden jaren oud, vaak grotendeels dood, soms afgeknapt of omgevallen. Gaten in de dode stam, enorme zwammen erop, bosanemonen en klaverzuring eronder. En tussen de takken is het een komen en gaan van luidruchtige boomklevers en zachtaardige appelvinken.
In de wegberm ontkiemen beukenootjes van vorige herfst. Lichtgroene pakketjes op luciferstammetjes.