Nu al?
Is het alweer zover? Vier keer per jaar verrassen de kastanjebomen me. Eind maart ben ik verrast als de kleverige kastanjeknoppen hun lentegroene bladeren ontvouwen. Eind april word ik blij als de kastanjes hun kaarsen laten bloeien. In mei volgt de schok, als de eerste minikastanjes uit de boom vallen. Nu al?
In september gebeurt het onvermijdelijke: de eerste ruwe bolster met zijn glanzende pit. Meestal word ik wakker geschud door een kastanjeboom om de hoek van mijn huis, die zijn kruin over de straat steekt en die op wonderbaarlijke wijze aan de kapdrift van de gemeente is ontsnapt. De kastanjes ploffen in het gras, op het trottoir, en op het asfalt. Mijn eersteling ligt midden op de weg. Ik houd halt en stap van mijn fiets om de kastanjes te redden van een verpletterende autoband.
Als kind verzamelde ik kastanjes. Ik verzamelde alles. Ik kan nou wel zeggen dat ik er vervolgens mee knutselde, maar dat deed ik alleen als een ander daartoe het initiatief nam. Anderen waren meestal handiger knutselaars dan ik. Ik herinner me een buurvrouw die in een oogwenk kleine paarden of andere dieren maakte door vier hele en twee halve lucifers (pootjes, nek en staart) in een kastanje te prikken. Een op de nek geprikte eikel diende als kop. Zelf kreeg ik de lucifers niet in de kastanje, ze braken meteen.
Ook vriendjes verzamelden kastanjes, iedereen verzamelde kastanjes. Na school haastten wij ons naar de bomen op het schoolplein, om de nieuwe oogst weg te kapen. Mijn vader werkte op een kantoor met een plaatsje dat vol kastanjes lag. Hij had het monopolie en dus won ik strijd met honderden kastanjes. Vader vond dat de kastanjes ergens toe moesten dienen. Hij klemde ze in de bankschroef, doorboorde ze met zijn elektrische boor en reeg ze aan een koord tot een loodzware ketting waar je over struikelde.
Nu verzamelt niemand meer kastanjes. Ze worden roemloos platgereden.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 12 september ’19)