Noordhoren op Engelsmanplaat

Op het strand zigzaggen mijn ogen telkens even voor mijn voeten langs. Die gewoonte is er van kinds af aan ingesleten. Niet dat ik bang ben voor valkuilen, glasscherven of andere ongemakken. Nee, ik zoek naar schelpen.
Op Engelsmanplaat ben ik voor het eerst. Ik mocht mee met de Pierewaai en ben benieuwd wat voor schelpen we vinden. Langs de zandrug aan de noordzeezijde, Rif genaamd, liggen de meeste schelpen. Het zijn de gebruikelijke strandgapers, boormossels, kokkels, strandschelpen en zwaardschedes. We vinden twee wulken, steviggebouwde slakkenhuizen. Ze zijn niet zeldzaam, al zijn ze een kleine eeuw geleden in de Waddenzee uitgeroeid door de toen al te intensieve visserij. In de Noordzeebodem leven ze nog.
Bijzonder is de vondst van een eendenmossel, een wonderlijk wezentje dat weliswaar een uitwendig kalkskelet bezit, maar geen schelp- of ander weekdier is, laat staan een mossel. Eendenmossels zijn verwant aan kreeften en garnalen, al groeien ze als een zeepok op harde ondergrond en zwaaien ze met hun tentakeltjes rond om voedsel uit het zeewater te vissen. Vanwege die harde ondergrond zijn ze algemener langs rotskusten dan op het Nederlandse zandstrand. Soms spoelen eendenmossels aan op een kist of een krat. Hoe dit ene, losse exemplaar op Engelsmanplaat belandde is een raadsel.
In het glinsterende tegenlicht van de avondzon ligt zomaar een prachtige noordhoren. Noordhorens zijn neven van de wulk, maar dan nog groter en minder knoestig, eleganter gebouwd. Ze zijn zeldzaam. Bob Entrop meldde in zijn schelpenboek uit 1959 geen enkele vondst van de Waddeneilanden, hoewel ze daar nog het vaakst gevonden worden. Hoe noordelijker, des te meer kans op deze roofslak, die leeft in de modderbodem van diep zeewater.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 26 juni 2014)