
Als ik een bezoeker vraag hoe groot hem het vogeltje lijkt, dat in de tuin luidkeels zingt, gokken ze vier, vijf centimeter. Winterkoningen zijn inderdaad klein, maar toch twee keer zo lang als dat. Een decimeter meten ze van staart tot snavel. Die staart staat rechtop, dat maakt ze nog gedrongener dan hun bolle lijfje al doet.
Zo klein als winterkoningen zijn, zo luid zingen ze. Ze maken een hels kabaal. Een schetterende kakafonie van klanken wordt afgesloten met de triller van een ouderwetse wekker. Zo’n zingend mannetje kan goed zichtbaar zijn, terwijl winterkoningen zich meestal hooguit als een weg snorrende flits vertonen. Ze schieten door de kruinen, onder de struiken, in de bosjes.
Winterkoningen zingen het hele jaar, maar vooral in maart en april, als de mannetjes hun territorium slijten aan vrouwtjes en het extra fanatiek verdedigen tegen rivalen. Ze verleiden vrouwtjes met een nestje, mooier dan het nestje van de buurman. Als een vrouwtje daar nuffig haar snavel voor ophaalt, maakt ie een tweede nest, nog mooier. En nog een en nog een als het moet.
Op Schiermonnikoog vond ik in de wirwar van kamperfoeliestengels een prachtig winterkoningnestje van vorig jaar. Van meerkoeten is het algemeen bekend dat ze plastic en ander afval in hun nest verwerken. Winterkoningen staan daar niet om bekend. Nochtans heeft deze winterkoning het nest gemaakt van plasticdraad. Het is niet gebruikt. Als het een vrouwtje had behaagd, was het nestje ongtwijfeld bekleed geweest met mos.
De plastic draadjes zijn afkomstig van de snoeren waarmee vroeger mijn vader en later ik de kamperfoelie opbond. Die draden vinden we op het strand, van scheepskabels en visnetten.