Naar het oosten en terug
Tussen winderige regendagen door is het ineens zonnig. Een oostenwindje nodigt uit tot een oostwaartse wandeling op Schiermonnikoog. Tegen de wind over het Waterstaatpad en langs zee terug.
Die stuifdijk bestaat uit een verwilderde duinenrij met een ondoordringbare, door bessenetende vogels geplante begroeiing van duindoorns, meidoorns, vlieren, lijsterbessen en rozen. Hier en daar staat een wilde asperge, met rode bessen.
Er vliegen zanglijsters en koperwieken door de bosjes, een kramsvogel roept “hakketjak” en een merel slaat alarm. Te laat voor beide stapeltjes zwart-bruine veertjes die ook merels zijn geweest, voordat een sperwer ze greep. Sperwers zien we veel. Sommige jagen laag over de struiken, andere schroeven met brede vleugels naar grote hoogte. Er is thermiek, en daarom hoop ik dat er al een ruigpootbuizerd uit het oosten komt aanwaaien. Maar nee, geen zeldzaamheden vandaag.
Wintertalingen komen binnen uit het oosten, kleine eendjes. Rotganzen arriveren uit Siberië, “rororo” zeggend, en de als schoothondjes keffende brandganzen komen aan uit Spitsbergen. Grauwe ganzen waren er al, die broeden hier tussen de mantelmeeuwen.
Twee fitissen en een roodborstje scharrelen door de struiken. Andere zangvogels vliegen over, met de wind in de rug: graspiepers, kwikstaarten, boerenzwaluwen, kneuen, vinken en wat veldleeuweriken. De piepers roepen “piepiet”, de kneuen mompelen “knut”, de vinken beweren “tjuptjup”. Een moede mannetjesvink strijkt neer op een duindoorn, zijn oranje buikje in de zon.
Langs zee wandelen veel mensen en ook fietsen ze op elektrische terreinfietsen. Die snorfietsers dragen gestroomlijnde kleren, net als de quadrijder die met veel lawaai en felle koplampen voorbij racet. De Balgbus met badgasten en de pick-up van Natuurmonumenten halen ons in.
We lopen terug in het gezellige gezelschap van vele drieteenstrandlopers en vijf soorten meeuwen.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 11 oktober ’19)