Moeras en plas bij Heerenveen
Regelmatig kom ik in natuurgebied het Katliker Skar, waar een vriend woont. Veel bekender is het natuurgebied Easterskar, waar zelfs een vogelkijkhut staat. Daar moet ik toch eens heen. Beide skarren zijn van It Fryske Gea. Skar is Fries voor schar, gemeenschappelijke weidegrond. Easterskar betekent Oosterschar. Het Katlijker Schar ligt ten oosten, het Oosterschar ten westen van Heerenveen. Er zijn plassen, rietlanden, drassige graslanden en moerasbosjes, samen 529 hectare. Er broeden roerdompen en blauwborstjes, er huizen aardbeivlinders en zilveren manen. Die zien wij allemaal niet. Ondanks de voorspelde regen is het zonnig en warm als we een tijd lang uit de vogelhut turen. We ontdekken steeds meer vogels. Het ritselt van de grauwe-ganzengezinnen. Een boerenzwaluw poseert vlakbij op een schutting. Rietgors, witte kwikstaart en waterhoen scharrelen op een drooggevallen modderplek tussen het riet. Ineens stuift het waterhoen woedend op de witte kwik af, die naar een graspol vlucht en beteuterd rondkijkt. Of kijkt hij niet beteuterd en maken wij mensen dat ervan omdat we zelf beteuterd zouden kijken? Een paartje wintertaling luiert links van de hut. Bruine kiekendieven vliegen over en weer, telkens lastig gevallen door kieviten die ook al de kraaien moeten verjagen. Kiekendiefvrouw ploft neer in het riet, daar zal het nest zijn. In de verte cirkelen twee ooievaars. Twee lepelaars struinen de rietkraag af. Lopend schudden ze hun hoofd zodat hun snavels heen en weer zwaaien en ze stekelbaarsjes of ander grut uit het water lepelen. Soms stort zich één van hen met flapperende vleugels voorover op iets wat voor ons onzichtbaar blijft.
We volgen het gemaaide graspad om de grote plas heen, rode paaltjes. Visdiefjes wieken lenig over. Ineens schieten ze krassend omhoog en duiken ze op een andere vogel, een sperwer, de schrik van klein gevogelte. We zien enkele en horen nog veel meer rietzangers, aan hun oogstreep te onderscheiden van kleine karekieten, die vanuit het riet hun naam krassen. Sprinkhaanzangers laten hun eindeloze getjirp horen uit ruig terrein, er zit er één bovenin een zuring. De snor die we uit het riet een iets sonoorder tjirpen horen snorren, blijft onzichtbaar. Hier en daar, waar riet en struikgewas samenkomen, klinkt een chaotische en verwarrende samenzang van diverse vogelgeluiden – bij nadering vliegt een bosrietzanger naar een volgend bosje. Grasmussen, zwartkoppen, fitissen; er zingt nog van alles, al is het juni en zouden de vogels zwijgend op eieren of kuikens moeten zitten. Ze zijn vast aan een tweede leg toe.
Het Easterskar wordt in tweeën gehakt door een lange, kaarsrechte fietsweg van brede betonplaten. Wie verzint zoiets? We vinden door fietsers of brommers geplette kikkers bij de vleet. Overal hippen jonge kikkertjes die te voet al lastig te ontwijken zijn. Ook overreden loopkevers vinden we, zoals een schalebijter met een intacte rug maar een verdroogde kop die plat in het beton geponst is. Voor regenwormen is het betonnen wegdek helemaal een slagveld. Honderden hebben de oversteek gewaagd en zijn onderweg verdroogd, na een kronkelende marteling. Wie nog leeft, wordt door ons naar het vochtige gras verplaatst of door een zanglijster opgepikt. De weg is niet van It Fryske Gea. En wegen zijn heilig in Nederland. Vaak moet natuur wijken voor wegen. Nooit wijken wegen voor natuur. Dus heeft It Fryske Gea die rotweg maar te slikken. Faunapassages voor regenwormen zouden een typisch Nederlands lapmiddel kunnen zijn.
Het graspad is fijner te bewandelen, al ploeg je er door de stront van schapen en grauwe ganzen. Langs de zuidkant van het meer wandelen we terug, parallel aan een landweg waarachter een weiland blank staat. Er waden tureluurs, grutto’s en kluten. En warempel, er wiekt een purperreiger langs. Zou die hier broeden?