Meerkoetjes

Een tijdje geleden schreef ik dat de meerkoeten naast ons huis zeven jongen hadden. Zeven zijn er veel. Binnen een dag of vijf waren ze allemaal op. Meeuwen, katten, kraaien, reigers. Na een tijdje zaten ze weer op het nest en waren ze onwaarschijnlijk intolerant tegen passanten. Vooral de buurkoeten kregen ervan langs als ze op minder dan zo’n dertig meter waagden te komen. Onderling hield het broedende meerkoetenkoppel vrediger contact. Ik hoorde de ander soms van verre antwoorden op de roepjes van de een. Meerkoeten zijn communicatief ingesteld – ze houden steeds contact en een piepje soms genoeg om even te weten waar de ander ongeveer is, een ander piepje leidt tot een onstuimige hereniging.
Zelf hoor ik geen verschil.
Vorige week zwommen vader en moeder ineens rond met vier kuikens. Weer die koddige, rode koppies. Hoelang zouden ze het dit keer uithouden voor een mantelmeeuw toesloeg? Ondertussen maar even goed opletten. Weer die piepjes, continu die piepjes. Contact houden is nuttig, want gevaar loert overal en de jongen zijn beweeglijk. Ze peddelen hierheen, ze peddelen daarheen, ze rennen over watergentianen en over flap.
Vader of moeder piept een piepje, en alle vier de rond zwemmende kuikens snellen toe. Na een ander piepje blijven ze juist roerloos bij elkaar en laten ze vader en moeder de broodkruimel ophalen en serveren. Meerkoetkuikens pikken geen hapjes op uit het water, ze willen gevoerd worden, de hapjes komen via de snavelpunt van de oudervogels. De overhandiging is een vertederend gezicht.
Al ruim een week zwemmen ze, alle vier de kuikens leven nog. De tweede leg levert dus veel meer koetjes op dan de eerste.