Lentedrukte op Ekenstein
Op landgoed Ekenstein bloeien tapijten van speenkruid. Op een speenkruidbloem zit een lieveheersbeestje, robijnrood op eigeel. De boshyacintjes zijn uitgebloeid, de dwerghyacintjes bloeien nog, het daslook schiet uit de grond maar bloeit nog niet. Er hangen tientallen vetbollen en pindanetten rond het terras, waar tientallen mezen, mussen, vinken, duiven en eenden rondfladderen, -scharrelen en –snabbelen.
Een pauw zit op de rugleuning van een terrasstoel. Heel soms zegt hij peeeuw. Kan een pauw niet beter pauw zeggen? De pauw wipt van de rugleuning op de zitting en op de grond. Hij moet zijn staart voor deze manoeuvre in de lucht steken, zo hoog, dat hij bijna voorover kukelt. Hij strekt een vleugel en een poot, zegt nog eens peeeuw en stapt dan statig weg.
Ik heb mijn zoontje bij me en mijn zoontje een vriendje, beiden 10. Ze verdringen zich om het speeltuintje dat nog gesloten is en langs de hekken van de herten, de lama’s en het gevlekte varken met het gigantische bakkes. Ze voetballen even en hollen naar het terras voor drinken. De mezen, mussen, vinken, duiven en eenden stuiven ervandoor. De jongens klokken hun appelsap op en beklimmen de grillige, stokoude kastanjeboom. Die groeit zo wonderlijk op en neer en heeft zoveel zijtakken, dat je een hekel aan boomklimmen moet hebben om klauterneigingen te weerstaan. Het mag van de ober, ook al denderen ze door een veld bloeiende bosgeelsterren om bij de bomen te komen. Prachtige stinzenbloemen, die geelsterretjes. Er staan ook witte, maar die zijn al uitgebloeid.
Boven in de bomen is het een lentedrukte van belang. Een zanglijster voert het hoogste woord, roodborstjes zingen erdoorheen. Maar het luidruchtigst zijn de roeken. Ze bekvechten, baltsen, pruttelen, krijsen, paren, slepen takken aan, nestelen, laten takken vallen, slepen nieuwe aan, trekken aan weerszijden aan een tak, draperen hem op het nest. Zouden die vogels een jeuk-achtig gevoel in hun snavel hebben, dat alleen te bevredigen valt met een tak ertussen? Ook als ze geen takken verzamelen, bijten ze telkens in een twijg aan de boom waarin ze zitten.
Roeken lijken op zwarte kraaien, maar het begin van hun snavel is grijs hun voorhoofd is recht. Ze broeden in kolonies en stappen statiger door de velden dan kraaien. Roeken zijn net als kraaien makkelijke eters; ze lusten wormen, larven, jonge muizen… Maar voor hun dagelijkse kost zijn ze meer gebrand op noten, zaden en vruchten dan kraaien. In de nazomer zijn kapotte walnootschalen vaak de resten van een roeken-etentje.
Roeken broeden graag in de toppen van hoge bomen. Wie daar ook graag broeden, zijn blauwe reigers. Op Ekenstein houden reigers klapwiekend hun evenwicht op de hoogste twijgen. Hun nesten zijn nog groter dan die van de roeken. Reigers en roeken broeden vaak in elkaars nabijheid. Zouden ze elkaar goede buren vinden of vreemde vogels?
Tijd om te gaan. De jongens hebben modder op hun wangen, onder hun nagels en aan hun schoenen. Hun voorheen blauwe broeken zijn groen van de algen en vriendje heeft er zelfs een authentieke scheur in van een decimeter. Prikkeldraad, zegt hij met enig schuldbewustzijn. Was het je oude broek? Nee, mijn nieuwe. Ik sms vast naar zijn moeder dat haar zoon zoveel lol, beweging en frisse lucht heeft gekregen, dat zijn broek ervan gescheurd is. Hij mag bij ons eten.
De pauw blijkt nu op de nok van een bijgebouw te zitten. Thuis trappen de jongens allebei in de hondenpoep.