Lengende dagen, zingende vogels

Sinds de dagen eind december lengen, krijgen sommige vogels lente-achtige neigingen. De hoge temperatuur zal ook wel helpen. Roodborstjes en winterkoninkjes zingen altijd wel, ook ’s winters, maar zeker als het zonnetje doorbreekt, hoor ik pimpel- en koolmezen zingen.
De eerste heggenmus heb ik ook al gehoord. Heggemussen hoor ik altijd eind december al, maar dat spreekt steeds minder vanzelf, want het gaat niet meer zo goed met deze soort. Heggemussen profiteren van de warmere winters, maar blijkbaar niet genoeg om hun aantal op peil te houden. Ook met Turkse tortels gaat het bergafwaarts, maar in onze tuin hoor ik hun dromerige gekoer al een paar weken. Als de duiven beginnen te koeren, krijg ik vaak een midwintermelding van een roepende koekoek. Maar koekoeken blijven nog drie maanden in Afrika.
Grote bonte spechten laten hun roffels ratelen en drie mensen vertelden me dat ze al een merel hadden horen zingen – ik spits mijn oren! Die spits ik ook of ik een vink hoor slaan, een groenling hoor knerpen of een zanglijster hoor zingen. Zanglijsters zingen gevarieerd en houden dat vol tot het donker is; daarom worden ze vaak voor nachtegalen aangehoord. Nachtegalen echter blijven nog drie maanden in Afrika.
Sommige spreeuwen zingen ook al. Die doen altijd zo opgewekt! Zelfs in de regen zie en hoor ik weleens midden in de winter een tevreden zingende spreeuw. Tien jaar geleden broedden er twee paar spreeuwen onder mijn dakpannen. Dat werd één paar. Een paar seizoenen ontbraken ze, vorig jaar werd er genesteld maar kwamen er geen jongen. De spreeuwenstand is sinds 1985 met bijna 80 procent gekelderd. Te weinig insecten, te weinig losse dakpannen. Voor sterke verhalen over deze flierefluiters, zie mijn boek De spreeuw. Ik vind het zwijgen van die onbekommerde zangers een gemis.
Gelukkig hebben we de mezen, de merels, de roodborstjes, de spechten en de tortels nog.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 5 januari ’23)