(Kriel)parnassia

Als ik in de nazomer in natuurgebieden aan de kust ben, kijk ik altijd uit naar parnassia. Op Schiermonnikoog zijn er duizenden. Ze hebben vaak gezelschap van stijve en rode ogentroost, strandduizendguldenkruid en andere zeldzame soorten, die op Schier juist algemeen zijn. Dat komt doordat er veel duinvalleien zijn, waar brandschoon en kalkrijk kwelwater opborrelt.
In mijn plantaardige top-10 staan naar schatting honderd soorten, maar Parnassia haalt de top-3 en staat waarschijnlijk bovenaan. Minder opvallend is krielparnassia. Dat zou je een miniatuur-uitvoering van parnassia kunnen noemen, vandaar die naam, die eigenlijk niet klopt. Parnassia hoort bij de kardinaalsmutsen, en krielparnassia bij de anjers. Sierlijke vetmuur is een andere naam van het plantje.
Krielparnassia is even porseleinwit als parnassia en staat ook vaak op dezelfde groeiplek. Beide soorten zijn op plaatsen te vinden die door zoetwater gevoed worden, maar beide redden zich ook op plaatsen met zoute invloed. Op Schiermonnikoog staan ze in valleien waar ook moeraskartelblad te vinden is, en waar in de lente orchideeën zich vertonen. Die orchideeën verdragen zout evenmin als moeraskartelblad.
Krielparnassia en parnassia groeien aan de Noordzeekant van de Stuifdijk, de verwilderde zanddijk die ooit van Rijkswaterstaat de zee moest tegenhouden, maar die veertig jaar geleden aan zijn lot is overgelaten. De stuifdijk is woest begroeid geraakt, maar aan de voet ervan is een vochtig, groen strand ontstaan. Van de stuifdijk sijpelt genoeg zoetwater om het zeezout daar weg te stuwen. De twee fraaie bloemen sieren dat groene strand.
Krielparnassia is zo klein, dat je het zomaar over het hoofd ziet. Ik zie de eerste meestal als ik bij een andere plant, een parnassia bijvoorbeeld, hurk. De bloemen van krielparnassia zijn meestal nog geen centimeter in doorsnee en staan op een stengeltje van enkele centimeters.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 7 september ’23)