Kreeft in een zeeslakkenhuis
Gisteren beschreef ik een middag aan zee; vandaag vervolg ik mijn verslag. Op het strand kijk ik naar de vogels, de schelpen en de zoogdieren (homo sapiens, de denkende tweepoter). Ik voel de zon branden, de zee is fris en nog niet geolied, zoals later in de zomer.
Twee twintigers, zij gebruind in gele bikini, hij spierwit in rode zwembroek, nestelen zich tussen ons en de zee. Ze laten een wit vel A4 wegwaaien en kijken het lachend na. Zij springt op en lijkt erachteraan te rennen, maar klopt alleen een handdoek uit. Het papier belandt in de waterlijn. De twee verstrengelen zich en zoenen elkaar.
Er is een stevige branding – heerlijk. Er zijn nauwelijks mensen in zee, alleen een paar strak in het zwart gehulden op surfplanken. Boven me zie ik aan strandzijde gierzwaluwen, aan zeezijde zilvermeeuwen. Geen grote sterns, stormmeeuwen, strandlopers of eidereenden – dit is Bloemendaal, niet Schiermonnikoog. Maar kijk, een visdief passeert in deinende vlucht.
Uit het water komend vind ik het slakkenhuis van een fuikhoren, bewoond door een heremietkreeft. Op het Hollandse strand vind ik vaak verse fuikhorens. Die zeeslakken horen bij de afval- en aasopruimers van de zeebodem. Hun lege huisjes zijn, zoals veel lege slakkenhuizen, handige huisvesting voor heremietkreeften. In tegenstelling tot andere kreeften zijn heremieten niet gepantserd met een schaal, en moeten ze hun weke achterlijf beschermen in een slakkenhuis. Ik breng het diertje naar ondiep water, waar het de volgende vloed kan afwachten.
Later loopt het geelbruin-roodwitte stel naar de waterlijn om een balletje te slaan, pal naast hun verwaaide A4. De twintigers hebben alleen oog voor elkaar en lijken het papier niet te zien. Hun handdoeken worden intussen verkend door een zilvermeeuw. Maar die weet niks te vinden.
Ik breng het witte A4 naar een vuilnisbak. Het blijkt de wijnkaart te zijn van een strandtent.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 19 juni ’20)