Krab met twee piemels
Op het strand belanden in de nazomer na een storm soms veel strandkrabben. Strandkrabben rennen zijwaarts weg voor gevaar, en verstoppen zich onder stenen of graven zich in. Mocht een meeuw, een andere vogel, een hond of een mens ze benaderen, dan heffen ze hun geopende scharen dreigend op.
Veel aangespoelde strandkrabben zijn of lijken dood. Vele zijn geen overleden krabben, maar slechts hun uitgetrokken harnassen. Strandkrabben groeien, en passen van tijd tot tijd niet meer in hun schaal. Die trekken ze dan uit, door het van zich af te duwen, terwijl ze een nieuw pantser boetseren. Daar verwerken ze een deel van de oude binnenkant in; dat scheelt weer materiaalkosten.
Hun nieuwe behuizing wordt op de groei gemaakt, anders zouden ze er zo weer uitknappen. Tijdens de vervelling maken ze zich groot en dik door zeewater in te nemen, en op te zwellen tot een waterballon. Geleidelijk maakt hun waterlichaam plaats voor vers krabbenvlees.
Een nieuwe schaal is zacht, maar hardt vervolgens uit. Als een vrouwtje net verveld is, en een zacht pantser draagt, is ze geschikt als paringspartner voor een mannetje. Dat neemt op de bekende wijze op haar plaats. Maar als het voorspel overgaat in de daad, draait zij zich om en liggen ze face to face. Net mensen in missionarishouding.
Een krabbenschild buigt zich achterlangs om de buik naar voren. Bij vrouwtjes is dat een breed schild, in de vorm van een bijenkorf. Daaronder draagt ze de eitjes, die in twee geslachtsorganen zijn bevrucht. Mannetjes hebben een puntiger buikschild, waaronder zich twee dunne piemeltjes bevinden. Ze paren in stereo. Onder het buikschild nestelt zich soms een parasiet, het krabbenzakje, dat de krab niet meteen doet sterven maar dat wel de paring verijdelt.
Bij een dode krab kun je met je nagel het buikschild opentrekken en dan zijn bij een mannetje de twee aanhangsels duidelijk te zien, zoals op de foto.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 9 september ’20)