Koning winter
In het bos vallen nu de winterkoninkjes op. Vooral in de schemer maken ze een hels kabaal. De minivogeltjes zijn iedereen de baas qua territoriumdrift. Zelfs ‘s winters zingen ze uit volle borst. Als er over winterkonkinkjes geschreven wordt, staat er altijd dat ze helemaal niet tegen vorst kunnen en dat ze dus een gekke naam hebben. Nou gaan er tijdens vorstperioden wel veel winterkoninkjes dood, maar er overleven er genoeg voor een behoorlijke stand. Ze slapen in holten en nestkasten, soms met tientallen op en tegen elkaar. Met z’n allen in het winterkoningshuis – lekker warm!
Zo’n kleintje heeft niet veel eten nodig, maar wel elke dag. De vogels zijn te klein voor vetvoorraden om schrale tijden mee te overbruggen. Ze eten larven, poppen, slakkeneitjes en als er echt niets vleselijks te vinden is zelfs wel eens een zaadje. Zelfs in de winter is er van alles te eten, maar als er ijzel of een dik pak sneeuw ligt, is dat onbereikbaar.
Net als bij winterkoninkjes gaat het ook bij ijsvogels in veel geschriften over de gekke naam. Een ijsvogel verhongert immers als het vriest? Ja, maar het ijs in zijn naam komt waarschijnlijk van ijsblauw of via het Duitse eisenblau van ijzerblauw. Mooi dat ijsvogels de kou langer durven te trotseren dan veel andere vogels, waardoor ze tussen sneeuw en ijs gezien kunnen worden. Hetzelfde geldt voor winterkoninkjes. Die trekken niet naar het warme zuiden, zoals de meeste andere insectenetende zangvogels. Nee, Klein Jantje blijft dapper hier. Hij trotseert de winter en laat zijn stem duidelijk horen: ‘dit is mijn terrein, weg jullie!”
Gezien dat bazige gedrag is winterkoning helemaal niet zo’n gekke naam.
(Natuurdagboek Trouw 2 dec. 2013)