Kleine, dunne zweefvlieg

Vanwege de lage temperaturen en de droogte komt de lente traag op gang. Maar nu de vergeet-me-nietjes, pinksterbloemen, akkerhoornbloemen en consorten dan toch in bloei staan, verschijnen er steeds meer zweefvliegen, bijen, wespen en andere insecten.
Zittend op mijn terras spied ik rond en zie ik van alles passeren. Kegelbijvliegen, grasbijen en bonte zandoogjes hangen rond de kamperfoelie en de klimop. Oranjetipjes hoppen van pinksterbloem naar pinksterbloem, waar ze soms een zweefvlieg opjagen.
Rosse metselbijen en muurwespen inspecteren de rietstengels in het bijenhotel, waarvan de eerste al zijn dichtgemetseld. Nu maar hopen dat de achter het huis broedende specht ze niet open hamert. Behalve spechten zouden ze ook de hoornaar kunnen duchten, die de gevel en de dakgoot inspecteert. Met naar schatting vier bij één centimeter is het een joekel van een hoornaar, een potentiële koningin van een nieuwe nederzetting. Mijn zegen heeft ze; onder de dakpannen moet ook al ergens een (gewone-)wespennest zitten, gezien de dode en stervende wespen die ik op zolder vind. Van wespennesten heb ik nooit last, de wespen tonen geen enkele interesse in mij of in andere mensen.
Op een pinksterbloem zit een vlieg. Het is een kleine, dunne zweefvlieg van ik schat zeven millimeter lengte, met een gevlekt lijf en een glanzende bovenrug. Ik neem een foto en kom er dankzij internet achter dat het een slanke driehoekszweefvlieg is.
Slanke driehoekszweefvliegen malen niet om lage lentetemperaturen. Ze zitten graag op de kleine, weinig kleurige bloemetjes van grassen. Ze leven in de buurt van bomen en struiken. De mannetjes zweven, de vrouwtjes houden zich vaak gedeisd, bijvoorbeeld aan de onderkant van een blad. Toch lijkt dit me een vrouwtje, al zit ze op drie meter afstand van de bosjes op een pinksterbloem. Het lijkt me een vrouwtje omdat haar grote ogen zo’n eind uit elkaar staan.
(Natuurdagboek Trouw maandag 9 mei ’22)