Klapekster op de uitkijk
Geliefde en ik wandelen tien kilometer door de Kennemerduinen. We zijn niet de enigen; het is zondag. De mensen voor en achter ons wandelen even snel, zodat we slechts iedere vijf minuten worden ingehaald door een hardloper. Ik hoor hun getrippel en gehijg naderen en zie hun reflecterend roze hesjes verdwijnen. Ik loop graag, maar hard loop ik alleen als ik een trein moet halen. Ik heb het geprobeerd, maar vind het de hel. Misschien had ik een oogverblindend hesje moeten aantrekken, maar dan nog is het geen doen een verrekijker mee te nemen. En wat is lopen zonder verrekijker? Dan voel ik me geamputeerd.
De wolken zijn grijs, de lucht is fris, er zijn weinig dieren. De vossen, konijnen en bosmuizen wier holen we zien, houden zich daar diep in verborgen. Twee roodborstjes vertonen zich, twee eksters en een merel. Zilvermeeuwen, aalscholvers en grauwe ganzen vliegen over en op het Vogelmeer bespeuren we twee zwanen, een dodaars en een brilduiker. Altijd fijn, die laatste twee, die telkens onderduiken.
We kiezen een officieus konijnenpaadje en prompt verschijnt een zwart-wit-grijze vogel. “Een klapekster!” zeg ik blij, en duw geliefde de verrekijker in handen. Zelf maak ik bliksemsnel een foto, nog scherp ook. Weg vliegt ie alweer.
Klapeksters zijn zangvogels met haaksnavels, uit de familie der klauwieren. Vanuit uitkijkposten op halfopen terrein jagen ze op muizen, kikkers, mestkevers of kleine vogels. Als broedvogel hebben we klapeksters tot het laatste paartje uit weten te roeien, maar ’s winters komen er nog tientallen op bezoek uit Scandinavië. Ze hebben een voorkeur voor heiden en duinen waar ze, dankzij hun neiging een uitkijkpost in te nemen, soms mooi te zien zijn. Zoals nu, al is het maar een oogwenk. Mijn dag is helemaal goed.
Ik heb in de vakantie zeven soorten klauwieren gezien, in Verweggistan. Eén klapekster in Nederland is zeker zo leuk.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 8 januari ’19)