Jonge meeuwen gaan de lucht in
In Haarlem hoor ik vaak midden in de nacht meeuwen. Zilvermeeuwen en kleine mantelmeeuwen hebben jongen die bijna vliegvlug zijn. Ze fladderen en stappen bedelend door de straten. Als zich een kat meldt is de consternatie enorm. De oudervogels voeren duikvluchten uit en hun variatie aan vocabulaire is verrassend.
In de duinen en op het strand zie ik de jonge meeuwen ook bedelend rondfladderen en -stappen. Tenminste, daar waar ze gebroed hebben, zoals op Neeltje Jans, waar twee volwassen kleine mantelmeeuwen de foto hebben gehaald, elk met een bedelend jong dat bijna kan vliegen.
Op dat strand hebben ze minder mensen, honden en katten te duchten dan in de stad. Het hele jaar door zijn er zilver- en kleine mantelmeeuwen in Haarlem, maar van april tot augustus baltsen en broeden ze er en brengen ze er hun jongen groot. Na het synchroon reikhalzen en roepen hebben ze gepaard en op een plat dak drie eieren gelegd, bruin met spikkels. Na een week of vier kwamen die uit. Op een dieet van onder meer patat, brood en vuilnis is daar in vijf tot zeven weken tijd de kuikens grootgebracht. Ik zag een scholier zijn (vermoedelijk liefdevol gesmeerde) lunchpakket met plastic zak en al op straat smijten, en terstond zag het er wit met zwart van de mantel- en wit met grijs van de zilvermeeuwen. Vanuit het niets doken ze op; alles houden ze in de gaten en ze zijn er razendsnel bij. Ik krijg trouwens niet de indruk dat hun opruimwerk door mensen altijd op evenveel waarde wordt geschat.
De grootgebrachte kuikens hebben zich van de daken gestort en zijn naar straatniveau gedaald. Een deel van hen wordt gedood of verminkt door een auto of huisdier, terwijl de overlevende meeuwen andermaal het luchtruim kiezen, ditmaal in opwaartse richting.
Weldra zweven de bruine jongen met de volwassen meeuwen rond. Dan zullen ze stad en land en zee verkennen, de mantelmeeuwen verder dan de zilvers.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 6 augustus ’20)