Jonge fuut

De laatste futen hebben nog maar net hun grijs met witte winterkleed verwisseld voor hun uitbundige zomerkostuum met kuif en vlaggende wangen, of de eerste kuikens zijn er al.
Futen broeden tot in de herfst, en zijn er in de lente vroeg bij. In deze lente nog vroeger. Peter van Dalen zag ze als eerste baltsen en broeden. Begin vorige week ontdekte hij al een behoorlijk grote jonge fuut. Nog even en het kuiken past niet meer op moeders rug! Zoals bekend varen futenkuikens graag mee op de rug van hun ouders, veilig, makkelijk en behaaglijk tussen de veren. Futen lijken daarin op mensen, die hun kleintjes ook vaak op de rug dragen.
Futen dragen hun jongen alleen te water. Zelf komen ze ook nooit aan land. Meerkoeten en waterhoentjes lopen vaak de oever op, maar als u ooit een fuut op het land heeft zien scharrelen, heeft u iets uitzonderlijks gezien!
De zwempoten van futen zitten achter aan hun buik. Op en onder water kunnen ze er uitstekend mee uit de voeten, maar op het land liggen ze hulpeloos op hun buik, en moeten ze als een zeehond naar het water krabbelen. Dat doen ze als ze per vergissing op het droge landen. Dat gebeurt soms op een asfaltweg of parkeerterrein, dat door luchtspiegelingen op glinsterend water lijkt. Als dat parkeerterrein niet aan het water ligt, of als er geen mensen komen om de futen naar water te brengen of in de lucht los te laten, zijn ze ten dode opgeschreven.
Maar in het water is een fuut behendig als een pinguïn op zee. Futen jagen onder water snel en wendbaar achter visjes aan. En mochten ze last hebben van heetgebakerde meerkoeten, dan vallen ze die vanuit de diepte aan, met hun dolksnavel naar boven gericht. Meerkoeten zijn daar als de dood voor. Die durven iedereen aan te vallen, tot zwanen aan toe, maar voor futen kijken ze uit.
De meeste futen hebben trouwens nog geen jongen, maar wel eieren, en partners met wie ze synchroonzwemmen.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 31 maart 2020)