In Noorwegen en IJsland kun je in juni en juli kleine jagers zien. Daar broeden die snelle, slanke roofmeeuwen op de toendra langs de kust. Er zijn ook grote jagers, en er is een soort die net iets kleiner is dan de kleine jager. En die heet dus kleinste jager.

Die kleinste heeft de langste middelste staartveren van alle jagers. Die steken achter uit de staart. Jagers jagen op vis, kuikens en lemmingen om aan hun kroost te voeren. Maar dat geldt alleen voor het broedseizoen, dat twee maanden duurt.

We denken vaak dat trekvogels uit het broedgebied ’s winters even naar het zuiden gaan. Maar vaak is het andersom, en onderbreken vogels hun dagelijkse leven om even in het noorden te broeden. Dat geldt voor jagers in extreme mate. Alleen die twee maanden zijn ze aan land te zien, de rest van het jaar zijn ze op zee. In de herfst worden kleine jagers soms naar de Nederlandse kust geblazen, waar je ze achter meeuwen aan kunt zien jagen om hun voedsel af te pakken.

Waar kleine en kleinste jagers rondhangen, is de laatste jaren pas bekend geworden. Bioloog Rob van Bemmelen promoveerde gisteren in Wageningen op dat onderzoek naar zeevogels. Hij bevestigde dataloggertjes aan de pootjes van de vogels, die hij na een jaar uitlas. De hele vliegroute was erin opgeslagen. Zo ontdekten hij, zijn begeleider Ingrid Tulp en mede-onderzoekers waar jagers verblijven. Een reislustig vogelvolkje! Kleine jagers blijken naar alle visgronden van de Atlantische Oceaan te vliegen, van de Middellandse tot de Caribische Zee, en zelfs voorbij Kaap Hoorn naar de Stille Oceaan. Kleinste jagers trekken naar de Zuidoostelijke Atlantische wateren, tot om Kaap de Goede Hoop heen.

Vangen van jagers is geen sinecure. Ze zijn slim en het zijn vechtersbazen. En om een logger uit te lezen, moest Rob dezelfde vogels een jaar later opnieuw vangen, als ze na hun wereldreizen terugkeerden in de broedgebieden.

(Natuurdagboek Trouw donderdag 31 oktober 2019)