
Er zijn allengs minder dagvlinders te zien, maar één van de volhouders is de citroenvlinder. Het hoeft maar even zonnig te zijn, of op een luwe, open plek in het bos fladderen ze rond. Soms één vlinder op zoek naar nectar. Soms mannetje en vrouwtje. Man is groengeel, vrouw is geelgroen. Ze dartelen om elkaar heen alsof het lente is. Het vrouwtje zet haar eitjes achter op een wegedoorn of vuilboom. Het moet beslist een wegedoorn of vuilboom zijn, anders trekneuzen de rupsen als die begin april uit de eitjes komen. Vuilboom heet ook sporkehout. Die rupsen zijn groen en zijn lastig te zien als ze zich langs de nerf van een groen blad koest houden.
Er zijn in Nederland weinig vlinders die een heel jaar meemaken. Citroenvlinders kunnen Nederlandse winters overleven, mits ze zich goed verstoppen in dicht struikgewas, in graspollen of op andere beschutte plekken. Maar zoals dagpauwogen voor de winter schuren en grotten opzoeken, dat zie ik citroenvlinders niet doen.
Citroenvlinders hebben ondanks hun citroengeel een uitstekende schutkleur. Vooral de vrouwtjes, die met hun generfde vleugels sprekend op een blad lijken. In een kale boom biedt dat minder veiligheid dan tussen het lover, dus als de vlinders in februari uit hun winterschuilplaats komen, zijn ze kwetsbaar. Ze fladderen tot in juni rond, maar dan gaan ze in een soort zomerslaap. Daarna ontpopt zich de volgende generatie, die samen met de ontwakende zomerslapers rondvliegt tot begin oktober. U kunt nu nog even van de vlinders genieten, maar weldra duiken ze onder tot de zon in februari weer aan warmte wint. Als de citroenvlinders in ruste gaan, is de zomer echt voorbij.