Hommels
Lezeres Marianne van den Broek-Boot stuurde een foto van een hommel met de vraag welke soort het was. Het was een boomhommel of een akkerhommel. Lezeres vroeg vervolgens: ‘Zijn er van allebei veel? Zie je de een alleen op een akker en de ander alleen in de boom? Of ook gewoon allebei in de tuin?’
Beide soorten hebben een oranje borststuk, zoals entomologen de bovenrug noemen. De akkerhommel heeft een variabel maar vaak bruinig achterlijf. De boomhommel heeft een donker achterlijf met een witte bips.
Beide soorten zijn algemeen, ook in tuinen. Akkerhommels komen in allerlei landschappen voor. Op akkers zijn ze om bekende redenen minder te vinden, maar op bloemenranden zijn ze er als een van de eerste bij. Boomhommels moeten boomholtes of nestkasten hebben. Oorspronkelijk leefden ze in bossen, tegenwoordig meer in tuinen en parken waar (wilde) bloemen niet bestreden worden.
In parken en op bloemenranden kun je ook aardhommels en tuinhommels tegenkomen, eveneens algemene soorten die de nectar en stuifmeel van allerlei soorten bloemen lusten, en niet zo kieskeurig zijn. Aard- en tuinhommels zijn allebei zwart met gele strepen en een witte kont. Tuinhommels hebben rond hun taille een dubbele gele band, aardhommels een enkele.
Naast de genoemde vier zijn er – afgezien van tientallen zeldzaam geworden soorten – twee algemene: steenhommel (zwart met oranjerood achterwerk) en weidehommel (geel-zwart met een oranje achterste). Steenhommels nestelen in zowel boven- als ondergrondse holen, weidehommels in bovengrondse. Weidehommels kunnen op moderne weilanden niet overleven, maar wel op bloemenweiden. Steenhommels hebben vaak aan een berm met wat paardenbloemen, hondsdraf of dovenetels al genoeg.
Ten slotte zijn er nog koekoekshommels die op het nageslacht van andere hommels parasiteren. Ze leggen hun eitjes in andervrouws nest, zoals koekoeken dat met andere vogelsoorten doen.
(Natuurdagboek Trouw maandag 1 mei ’23)