Het wonderlijke kroosvlindertje

Ik loop door het gras en jaag een kleine vlinder op, die op het raam gaat zitten. Gauw pak ik de camera, om van binnenuit een close-up te kieken. Daarop is te zien dat het vlindertje even verwonderd naar de camera loert als ik naar haar. Het is een vrouwtje van het kroosvlindertje. Een kroosvlindermannetje zou grotendeels wit zijn. Beide seksen hebben een rij donkere vlekjes langs de rand van de achtervleugel.
Een kroosvlindertje legt eitjes op allerlei soorten kroos. Mijn tuin grenst aan een plantsoenvijver. Daar komt het beestje kennelijk vandaan. Tot dusver niets bijzonders.
Achter de meest onooglijke (minst ooglijke) diertjes gaat vaak een sterk verhaal schuil, voor zover er iets over het diertje bekend is. Ook dit kleine grasmotje, dat u en ik waarschijnlijk vaak genoeg opschrikken zonder er acht op te slaan, blijkt een wondertje te zijn.
Als het vrouwtje bevruchte eitjes op kroos heeft afgezet, kruipen daar minirupsjes uit. Die maken een huisje door twee blaadjes met watervast spinsel aan elkaar te plakken. Een onderwaterhuisje, dat echter zo lek is als een politicus voor prinsjesdag. De rupsjes verdrinken niet, want ze kunnen onder water ademhalen. Dat doen ze niet via kieuwen, longen of snorkelachtige adembuizen, maar via hun huid. Hydrofiel wordt hun leefstijl genoemd: waterminnend. Na een tijdje vervellen ze, en in de tweede fase van hun korte bestaan zijn ze ineens hydrofoob, wat watervrezend betekent. Dat zijn ze niet, al kunnen ze niet langer onder water ademhalen, maar ze hebben een trucje bedacht om niet te verdrinken. Kroosrupsjes hullen zich in een laagje lucht. Ze vullen hun onderzeeër met een luchtbelletje.
Na verloop van tijd maken ze een coconnetje om in te verpoppen. Dat gebeurt in het kroos, of in een andere waterplant. Na een week verschijnt het vlindertje zoals dat op mijn raam zat. Die week als pop maken ze vreemd genoeg een ratelend geluid.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 11 september ’20)