Het groen leeft op
Nu de ergste dorst is gelest door wat buien, komt mijn tuintje weer tot leven. De vlinderstruik begint aan een bescheiden tweede bloei, en ik kan weer wat vlinders verwelkomen. De klimop blijft achter met zijn bloemen, en zoemt niet zoals anders van de bijen en zweefvliegen. Muggen en vliegen zijn er, maar niet veel. Grote libellen jagen langs de bomen op die insecten, kleine libellen zitten op het uitgebloeide jacobskruiskruid of hangen aan de waslijn.
Overal zie ik het groen op adem komen. Overheden en particulieren reageren alert. De maaimachines rukken uit om het opgeleefde sprankje hoop voor vlinders, bijen en zweefvliegen de kop in te drukken. Bloeiende klavers en andere laatbloeiers krijgen geen kans, hun zaadvorming wordt in de kiem gesmoord.
Veel mensen zullen dat waarschijnlijk toejuichen. Als ik door mijn wijk fiets, zie ik tenminste dat de meeste tuinen verhard zijn, en in gebruik als parkeerplaats of eh… ja, als wat eigenlijk? Als plek om geen last van te hebben. Stel je voor dat er iets zou leven!
Ik prijs me gelukkig met mijn tuintje en het groene uitzicht erop. Ik heb gewoond met uitzicht op blinde muren en grijze daken met roestvrije pijpjes en werd daar niet vrolijk van. Ik begrijp de mensen niet, die zich de luxe van een tuin kunnen veroorloven en die tuin vervolgens met tegels of geïmpregneerd tuinhout doodmaken. En er een elektrisch verlichte Boeddha op wacht zetten en een vogelkastje aan de gevel hangen…
Zelf ben ik wellicht té verdraagzaam. Ik haal gras tussen de tegels weg, maar laat viooltjes en brunel staan. Als een wesp opdringerig wordt, ga ik even binnen zitten. Met uitzicht op libellen en juffers. Zoals elke nazomer strijken de houtpantserjuffers neer. Die leggen eitjes op dode boomtakken boven de stadsvijver. Anders dan andere juffers klappen ze hun vleugels niet dicht boven hun rug, maar houden ze die iets gespreid.
(Natuurdagboek Trouw maandag 10 sept. 2018)