Het effect van grote grazers

‘Schrijf maar in de krant hoe de grazers deze vlieren verwoesten’, zegti Frans Vera ironisch, wijzend op een wegkwijnend restant loofbos. Even later zegt hij het nog eens. Het zit hem hoog dat mensen niet willen inzien dat echte natuur vooral uit gras bestaat, met grote kudden runderen, paarden, herten, ganzen.
Afgelopen maandag was ik met een groepje wetenschapsjournalisten onder ’s mans hoede in zijn geliefde Oostvaardersplassen. Heckrunderen, edelherten, konikpaarden; Frans Vera kan er aanstekelijk over vertellen. Hij is zo vol vuur over de grote grazers, dat hij kritiek nauwelijks kan aanhoren. En hij krijgt nogal wat kritiek. Van lieden die het zielig vinden dat grazers dood gaan van de honger. En van ecologen die zijn ideeën weerspreken.
‘Als je weidevogels beschermt’, zegt Frans Vera, ‘bescherm je gedegradeerde natuur.’ Weidevogelland is cultuurland en voor hem is natuur pas natuur als mensen zich er niet mee bemoeien. Zijn ‘ijkpunt’ is de natuur voordat de mens er invloed op had. Mensen hebben verschillende ijkpunten, zegt hij, meestal het landschap dat ze kennen uit hun jeugd. Daarin heeft hij gelijk. Mensen denken bij ‘natuur’ vaak aan een door mensen beïnvloed landschap. Hoe meer menselijke invloed, zegt Vera, des te minder natuur. Onder menselijke invloed zijn soorten uitgestorven, zoals het oerrund en de tarpan, een wild paard. Volgens Vera hadden die grazers enorme invloed op het landschap. Oernatuur is volgens hem geen dicht bos, maar een door grote grazers open gehouden, parkachtig landschap met struwelen van meidoorn en sleedoorn onder wier bescherming iepen, eiken, beuken en essen opgroeien.

En daarom vind hij natuur zonder grote grazers geen natuur. Daarom zijn in de Oostvaardersplassen runderen, paarden en herten uitgezet. Gefokte dieren. Ze grazen zonder risico op roofdieren in ’s lands modernste,met een gigantisch gemaal droog gehouden en door dijken tegen de zee beschermde polder. Oernatuur. De grazers krijgen ‘s zomers jongen, als het gras de grond uit schiet. In de winter gaan er dieren dood. Schraalhans bepaalt het aantal grazers. De concurrentie om voedsel is moordend. Kleine grazers als ree, haas, konijn en veldmuis houden ook grasland open, maar zijn uit de OVP vrijwel helemaal weg geconcurreerd. Weg kwijnen de uilen, kiekendieven en torenvalken die van kleine grazers leven. Ook de bos-, struweel- en weidevogels zijn verdwenen.
Grote grazers kunnen als landschapsarchitecten uitstekend werk doen. Dat is te zien in het Borkener Paradies, een parklandschap in een oude zijarm van de Eems, vlak over de Duitse grens bij Emmen. Het wordt begraasd door paarden, maar alleen in de zomer. Door alleen ’s zomers te begrazen, kunnen er relatief veel grazers grazen. Jaarrond begrazing, zoals in de Oostvaardersplassen, leidt tot voedseltekorten in de winter en voedseloverdaad in de zomer. De grazers verkiezen dan de grassen en jonge boompjes en het grasland verruigt met distels. Daarom is jaarrond begrazing volgens Theo Vulink ‘in wetlands in ingepolderde gebieden geen geschikt begrazingsregime om korte, open vegetatiestadia in stand te houden’. Vulink promoveerde in 2001 op de effecten van begrazing in onder meer de Oostvaardersplassen.
Het is frappant dat Vera juist dat zo gecontroleerd begraasde Paradies als voorbeeld noemt van hoe de natuur er zonder mensen uit zou zien. Hij denkt dat de door voedselgebrek gereguleerde kuddes in de Oostvaardersplassen op den duur de zaailingen van mei- en sleedoorns laten staan. Hij zegt ook dat die zaailingen dan onbereikbaar moeten zijn. En dat zijn ze nergens.

Grote grazers horen er wat mij betreft bij, maar met mate. Anders hebben ze een nivellerend effect: meer van hetzelfde, één grote grasvlakte met koeien, paarden, distels. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat de premenselijke wereld bestond uit intensief begraasd grasland. Intensief begraasd grasland lijkt me juist een exces van de moderne veeteelt. Me dunkt dat we daar al genoeg van hebben.