Groenlandse walvissen

Met zeventien Trouwlezers voeren we op een antieke driemaster tussen de ijsbergen in Diskobaai, West-Groenland. Die baai heet niet zo omdat er gedanst wordt, maar omdat ie rond is. We dobberen rond op een spiegelgladde zee. De zon straalt, maar de lucht is ijzig koud. We zien de ene walvis na de andere. Groenlandse walvissen. Die worden niet zo groot als blauwe vinvissen maar wel even zwaar. Het zijn dikzakken.
Groenlandse walvissen ademen door een gat op hun achterhoofd, bovenop een enorme bult. Uit die bulten zien we hun fonteinen spuiten. Daarna volgt vaak een rug en soms zwiept de staart uit het water. De staart is de hoofdprijs. Eind mei wolken de vlokreeftjes van grote diepte op. Bovendien vermenigvuldigen die minigarnaaltjes zich, nu het zeeijs weg is en de zon schijnt. Een meter of vijftig diep krioelt het van dit kril. De walvissen happen hun reusachtige muil vol zeewater, en persen het water door twee staande wanden van lamellen weer naar buiten. Het kril en ander klein grut blijft in de coulissen hangen en wordt ingeslikt.
Walvisonderzoekers proberen de walvissen individueel te herkennen. Dat is geen makkie, want in deze baai leven naar schatting vierduizend van die beesten. Ze zijn herkenbaar aan het patroon van littekens op hun harde achterhoofd. Als er ijs ligt, beuken ze daar met hun bult dwars doorheen. Dat laat littekens achter.
Groenland mag per jaar twee Groenlandse walvissen vangen en opeten. De Groenlanders jaagden alleen nooit op die kolossen, veel te onhandig. Dat deden Nederlanders en Denen. Groenlanders schieten van alles, vandaar dat er geen walrus of ijsbeer meer te zien is, maar geen Groenlandse walvissen.
(Natuurdagboek Trouw 19 juni 2013)