Groenland 7 – Kleinoden van katjes
Op Noordoost-Groenland groeien geen bomen, zeggen ze. Maar dan is buiten de arctische poolwilg gerekend. Waar de eerste sneeuw wegsmelt, steken wilgenkatjes hun kop op, echte wilgenkatjes. Een twijg, bij bejaarde exemplaren gegroeid tot knoestig stokje, gaat half schuil in het zand. Fier richten zich daar de katjes uit op, eerst groenig en viltig maar algauw intens roze of purper met geel. De Denen noemen de poolwilg pil, misschien vanwege de ovale vorm in felle kleuren. Er zijn hier, merk ik naarmate het seizoen vordert, veel plantensoorten en een deel ervan is een miniatuur-uitvoering van een versie bij ons. Zoals ze de miniwilg hebben, hebben ze het dwergwilgenroosje. Die roze bloem is zelfs het nationaal symbool van Groenland. De seizoenen volgen elkaar hier snel op. Van de lente tot herfst – het moet in drie maanden worden afgeraffeld. De ene week ziet het geel van de arctische klaprozen, een week later verschijnt de blauwe glans van het Jacobskruid. De pluizen van wollegras of de witte klokjes van cassiope – alles schittert in het licht van de immer laaghangende zon. De poolwilg is één van de mooiste en het hele seizoen present. Als de laatste en hoogste schaduwplekken hun sneeuwjas kwijt zijn, steken daar meteen de katjes hun vurige kleuren omhoog, terwijl hun eerste broeders al uitgepluisd zijn. Die wilgjes van het eerste uur zetten sommige valleien in juli al in hersftinten. Maar even verderop staan ze nog in volle bloei. De van lichtgeel tot wijnrood verkleurende dwergkatjes zijn in elke kleurfase schitterend, en in tegenlicht helemaal onweerstaanbaar. Wie het kleine niet eert, moet eens op de toendra rondneuzen.