Groene stad
Berlijn is een groene stad, misschien wel de groenste hoofdstad van Europa. Vooral in het vroegere Oost-Berlijn zijn veel parken en parkjes. Er hoeft ergens maar een boom van voor de Wende te staan, of hij is omheind en voorzien van een groen driehoeksbord met de uitleg: Gartendenkmal.
Je mag de parken meestal in; Oost-Duitsland grossiert veel minder in Verboten dan West. In Berlijn broeden honderden vogelsoorten, maar de meeste doen dat in de bossen en landerijen buiten de bebouwde kom. Nu zijn de meeste trouwens wel uitgebroed. In de parken horen en zien we de gebruikelijke roodborstjes, zanglijsters, groenlingen en grote bonte spechten. Op een oude begraafplaats hipt een zwarte roodstaart over een verweerde zerk. Op grasvelden zoeken roeken naar wormen en overal vliegen en stappen bonte kraaien rond. De linden bloeien, de platanen vormen vruchtjes.
We zijn vier dagen in de stad en verplaatsen ons te voet en te fiets. ’s Avonds zitten we op het balkonnetje van het appartement uit te kijken op de binnenplaats. De huizenblokken ommuren met zes, zeven woonlagen de binnentuinen, speelplaatsen, grasvelden, waslijnen en vuilnisbakken. Er fladderen nachtvlinders, gevolgd door vleermuizen. Een keer scheert een slechtvalk over, die in de stad genoeg surrogaatrotswand vindt voor een nest en kraaien, duiven, eenden en merels kan vangen.
Voor een boekwinkeltje in Prenslauerberg zijn enkele stoeptegels gelicht voor een vlinderstruik. Er laaft zich een gamma-uiltje aan de paarse bloemen. Bij de groene heuvel met de watertoren staan veelvlinderstruiken, paars en wit. De witte zijn nog populairder bij vlinders dan de paarse. Ze ritselen van de kleine vossen, dagpauwogen en atalanta’s. Tussen hen strijkt een joekel van een zweefvlieg neer.