Gouden steltlopers

We maken een ronde door het Lauwersmeer en merken dat de vogeltrek in volle gang is. September biedt kansen op zeldzame kostgangers en op grote aantallen passanten op hoge poten. Die steltlopers broeden elders en overwinteren deels bij ons en deels in zuidelijker oorden. We komen weliswaar bijzonderheden tegen als franjepoten en reuzensterns, maar het aantal noordelijke steltlopers valt een beetje tegen, op kieviten en goudplevieren na.
Er zijn wel wat kemphanen, bonte en kleine strandlopers, bontbek- en kleine plevieren, maar de gevederde meute van andere septembers is er niet. Misschien komt ie nog. Kieviten en goudplevieren zijn er wel veel. Ze zijn er weliswaar niet met de tienduizenden van weleer, maar wel met duizenden. Soms mengen beide soorten zich. Door de lucht wolkend zijn de kieviten gemakkelijk herkenbaar aan hun grote, ronde, donkere vleugels. Goudplevieren zijn kleiner, hebben slankere vleugels en zijn goudbruin, afgewisseld met wit. Als ze de bocht nemen, komen ineens hun witte buiken aan het licht, zeker als de zon erop schijnt.
Vaak ook mengen ze zich niet. Goudplevieren scharrelen bij laag water op het wad, en laten zich door de vloed naar hoger gelegen gronden verjagen. Als er geen kwelders of wadplaten meer droog liggen, vluchten ze de dijk over naar binnendijkse natuurgebieden, weilanden en akkers. Wij hebben de mazzel dat het bijna vloed is. We zien goudbruine wolken uit zee naderen. Sommige goudplevieren hebben nog restjes van hun zwarte zomerkleed op hun buik en hals. Ze strijken neer in de Bantpolder en in de Ezumakeeg en trekken een poot op om eens lekker uit te rusten. Maar dan passeert er een trekker en gaat de hele groep op de wieken: goudbruin afgewisseld met wit. Uit de lucht klinken hun melancholieke fluitsignalen.
Van andere steltlopers zijn goudplevieren ook te onderscheiden aan hun korte snavels. Behalve van zilverplevieren dan….
(Natuurdagboek Trouw donderdag 9 september ’21)