Gouden kammetje met rood bloed

Je hebt zandkokerwormpjes en goudkammetjes. Als kind haalde ik ze altijd doorelkaar en nog moet elke keer nadenken: wie is wie ook alweer? Beide zijn wormen en beide spoelen massaal aan op het strand. Het goudkammetje heeft een borstelkop, de zandkokerworm een koker van zand, maar toch is de zandkokerworm een borstelworm en die andere een kokerworm. Om gek van te worden.
Zandkleurige sliertjes met scherfjes schelp eraan gekleefd zijn restanten van zandkokerwormen. Goudkammetjes zien er strakker uit. Meestal vind je niet de wormen maar slechts hun huisjes: van zand gekleide kokertjes van een centimeter of vijf, die taps toelopen. Getalenteerde metselaars, die goudkammetjes. De zandkorrels liggen perfect naast elkaar, aan elkaar gekleefd met specie. De kokerwand is één korrel dik. Na een herfststorm liggen goudkammetjes met beest en al aan de vloedlijn, vooral als die storm uit het oosten woei. In hun doodsstrijd werken ze zich gevaarlijk ver uit hun veilige koker. Dan is hun goudkammetje goed te zien, de borstel op hun kop. Met die borstel filteren ze eetbare kruimels uit zee en zand. Ze leven ingegraven in de bodem. Dat graven doe ze door zich door het zand heen te vreten. Het zand gaat bij de kop hun koker in en komt er bij de andere, smallere kant weer uit. Daarom zijn die kokertjes altijd aan beide kanten open.
Als kind verzamelde ik alles wat ik op het strand vond. Daarbij was een categorie algemeen maar breekbaar. Zeeklitten en goudkammetjes waren onmogelijk heel thuis te krijgen. Toch probeerde ik het telkens weer.
Goudkammetjes zijn wit, maar lijken rood. Dat komt door hun dunne huid waardoor het bloed zijn rode gloed toont.
(Natuurdagboek Trouw 22 okt. 2013)