Gekroonde eenden
Met een vriend bezocht ik drie natte natuurgebiedjes bij Amsterdam, om vogels te kijken. Het waaide flink en vermoedelijk hielden zangvogels zich daarom koester dan anders. Toch hoorden en zagen wij rietzangers, rietgorzen, grasmussen, gele kwikstaarten, oeverzwaluwen, kneuen en nog meer algemene maar daarom niet minder mooie soorten. Met al die zangvogels bleven ook de koekoeken niet achter.
We hoorden een roerdomp hoempen, verstopt in het riet. Misschien had ie zich ook wel niet verstopt – zelfs pontificaal in beeld is een roerdomp onzichtbaar tegen een nog bruine rietkraag. Die bruine rietkragen vind ik elk jaar in mei een mirakel. Of niet zozeer die bruine kragen, maar het besef dat ze binnen drie weken groen zijn. De nieuwe generatie werkt zich al fris en fruitig omhoog voor de voeten van het oude, bruine riet. Die snelle gedaanteverandering van winters bruin in zomers groen verbaast me telkens opnieuw. We zagen de roerdomp niet.
Wel zagen we van alles dobberen langs de rietkragen: meerkoeten, futen, kokmeeuwen, kuifeenden en… krooneenden, wel een dozijn! In tijden van corona doen krooneenden hun naam eer aan. Ze danken hun naam aan hun ronde, oranje kop. Daarin prijken twee ogen als kralen, eveneens oranje, maar donkerder en roder. Hun snavel is vuurrood. Verder zijn ze zwart met wit en een beige rug. Schitterende vogels, vooral met de zon erop.
Tachtig jaar geleden kwamen krooneenden uit Azië naar Europa, waar ze schone wateren bevolkten en kranswieren aten. In 1942 broedden ze voor het eerst in Nederland. Ze zullen ook wel uit vijvers zijn ontsnapt waar ze als siervogels werden gehouden.
Het werd voor de wilde krooneenden een moeizame strijd om het bestaan, omdat ’s lands wateren vergiftigd werden en de kranswieren stierven. In de jaren ‘70 werd het lozen van afvalwater beperkt en sinds 1990 doen krooneenden het beter. Er zijn zo’n vijfhonderd paartjes.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 15 mei ’20)