Gekoer in de tuin
In maart roert Schraalhans de allengs dunnere soep in de vogelwereld. De zaden en bessen van vorig jaar zijn op of bedorven, op klimop na. Insecten zijn er nog maar weinig. Aan de gevederde animo voor vogelvoer en kruimels merk ik dat er schaarste heerst.
Kreeg ik afgelopen winter opmerkelijk weinig vogelbezoek in mijn tuin, nu wordt het met de dag drukker. Dat komt door de stijgende vraag misschien ook door een dalend aanbod. Als buurtgenoten na de winter geen zaden en water meer serveren, verdringen de vogels zich bij mij.
Terwijl ik dit sta te typen hoef ik maar op te kijken of ik zie gescharrel en gefladder in de tuin. Het is een gezellige boel. Elke dag krijg ik bezoek van vier merels, vier vinken, twee kool- en twee pimpelmezen, een winterkoninkje, een roodborstje, twee gaaien, twee houtduiven, een stuk of wat kauwen en, tot mijn blijde verrassing, twee spreeuwen. Op die spreeuwen kom ik binnenkort terug. Vaak komt er ook even een heggenmus langs, en soms een groenling en een paartje boomkruipers.
Het zwartkopje van drie weken geleden is weer vertrokken, of gepakt door een kat. Ook zanglijsters zie ik niet meer. Tjiftjaffen kunnen zich ieder moment melden. Iedere morgen klinkt het geroffel van een grote bonte specht en het gekoer van duiven. Ik houd van duivengekoer. Duiven kunnen het hele jaar koeren, maar het geluid heeft het slaperige timbre van een warme zomerdag. Houtduiven koeren in vijf tonen, Turkse tortels in drie. Turkse tortels zijn na een decennialange opmars nu weer op hun retour. Op het platteland zijn duiven om bekende redenen al fors gedaald in aantal. In stadsparken en -tuinen zijn ze nog algemeen, maar het zou kunnen dat houtduiven de Turkse tortels verdringen. In mijn tuin pikken tortels nog een graantje mee. En een slokje (foto).
Waarom moet ik nu toch steeds denken aan een heel kort gedicht van Roald Giphart? Het luidt: ‘Turken koerden’.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 26 maart ’21)