(Geen) vlieg met gestrekte nek

Gaasvliegen, elzenvliegen, eendagsvliegen en schorpioenvliegen zie ik in mijn tuin. In mijn insectenboek staan ze in de buurt van de kameelhalsvliegen. Al deze groepen hebben gemeen dat ze geen vliegen zijn. Een verschillen is dat ik kameelhalsvliegen niet in mijn tuin zie. Tot voor kort had ik zelfs nog nooit een kameelhalsvlieg gezien, waar dan ook.
Kameelhalsvliegen spraken tot mijn verbeelding. Altijd als ik bladerend in het insectenboek de kameelhalsvliegen zag, hoopte ik eens een echte te zien. Kameelhalsvliegen lijken op gaasvliegen, maar dan met een lange nek en grote poten. Ik zou ze giraffehalzen genoemd hebben. Ze leken me groter dan gaasvliegen, het plaatje in het boek zal wel vergroot zijn.
Wandelend door de bergen van Andalusië pauzeren we in de schaduw van een steeneik. “Wat is dat voor beest?” vraagt geliefde, wijzend op een geleedpotig diertje op haar rugzak. Waarachtig, een kameelhalsvlieg! Hij, nee zij, want ze heeft een legboor aan haar achterwerk, zit haar koppie en voelsprieten op haar gemak te poetsen, en laat zich goed bekijken. Mijn wens gaat in vervulling, dat is het mooie van realistische wensen, maar wat is ie klein! Anderhalve centimeter, schat ik, met inbegrip van die uitgestoken nek en legboor. Zou ik ze tot dusverre over het hoofd gezien hebben?
Dat hoofd van de kameelhalsvlieg heeft twee kaken, om mee op bladluizen te jagen. Met die legboor legt ze eitjes onder de bast van die knoestige steeneiken. Daar kruipen kameelhalsvliegenlarven verrassend snel achter spinnetjes, springstaarten en ander grut aan. De larven hebben ook grijpkaken, en vier ogen, sommige soorten zelfs zeven. Zelf worden ze gegeten door in bomen jagende vogels als mezen en boomklevers.
De volgende dag zien we er weer één, nu op mijn rugzak. Het beestje stapt braaf op mijn vinger, die ik hem voorhoud. Ze is er niet meer af te krijgen, tot ik haar eraf blaas.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 20 juni ’19)