Gapende strandgapers
Eén van de opvallendste schelpen op onze stranden is de strandgaper. Strandgapers zijn ovale, witte of soms gelige schelpen die groot kunnen worden. Dan liggen ze je op het strand aan te gapen. Maar de naam gaper danken ze aan iets anders.
Omdat ze zo groot en talrijk zijn, zijn ze een geliefd doelwit van verzamelende kinderen. Toen mijn kinderen klein waren, en het oude Badstrand bij paal 3 een keer bedolven lag onder strandgapers, zeulden ze er armenvol van mee. Na onze expeditie streken we neer in de Gribus, het rariteitenkabinet aan de Badweg. Daar doneerden de kinderen elk een strandgaper, die de uitbater heel vriendelijk tentoonstelde, voorzien van datum, vindplaats en vooral naam van de vinder erbij. Ik denk niet dat ze er nog liggen, want de Gribus is onlangs weliswaar weer geopend, maar was jarenlang gesloten.
Strandgapers leefden in Nederland al toen Nederland nog lang niet bestond: rond de tweemiljoen jaar geleden. Maar de soort stierf uit, werd door de Vikingen al dan niet bedoeld vanuit Noord-Amerika geherintroduceerd en doet het weer uitstekend.
Strandgapers zijn tweekleppigen. Hun kleppen zitten met een sluitspier en een sluiting aan elkaar vast. Die sluiting maakt gebruik van een uitsteeksel aan één van beide kleppen, in de vorm van een menselijke voortand. Ik noemde de soort als kind daarom tandschelp, niet beseffende hoezeer ik de tandeloze helft van de gapers daarmee tekortdeed.
Strandgapers vormen met hun kleppen geen hermetisch sluitend doosje, zoals veel andere tweekleppigen. De schelpen blijven deels open, om ruimte te geven voor het lijf, dat een decimeters lange sifon naar buiten laat steken. Een sifon is een uit de bodem gestoken snorkel waarmee een ingegraven schelp voedsel kan opzuigen en uitwerpselen uitblazen. Strandgapers kunnen zich diep ingraven, veilig voor schelpdiereters. Omdat ze een gapend gat openhouden, heten ze gapers.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 19 december ’18)