Futen uit de hut

Laatst stond ik met een vriendin in een vogelkijkhut. Vriendin vroeg waarom vogelkijkhutten altijd aan het water staan. Ik probeerde de achterste laadjes in mijn geheugen, maar herinnerde me uitsluitend vogelkijkhutten aan het water. Misschien dat sommige laadjes klemden, de jaren verstrijken. Die kijkhutten worden trouwens meestal niet oud. Vroeg of laat worden ze door rotjochies in brand gestoken. Waarom aan het water? Je hebt bluswater bij de hand, voor als de rotjochies zijn geweest. Over het water heb je altijd uitzicht, en zicht is wat je wilt uit een kijkhut. En er zijn langs en op het water vaak vogels te zien.
Wij hadden het erover dat we graag een ijsvogel zouden zien, die zijn na twee strenge winters zo talrijk niet meer, en prompt schoot er een langs die mooi op een wilgentak in de zon ging poseren. Staalblauw, vuurrood. Het is dat we nooit om ijsvogels zouden bidden, anders zouden we nog denken dat ons gebed verhoord was. Toen zwommen er drie futen voorbij, ook al visetende vogels die onder de winters leden. Het mooist zijn futen tijdens de balts. Verliefde futen vormen met hun halzen samen een hart. Deze hadden die fase achter zich. De derde fuut was een jonkie. Hij peddelde hard om zijn vader in te halen. Vader zwom achter zijn vrouw aan. Hij keek om, plukte iets uit het water en bood dat zijn jong aan. Een visje of een donsje, als maagvoering tegen graatjes. Het jong pakte het aan, maar voerde toen zijn plan uit: hij klom op vaders rug en installeerde zich. Ineens ploepte uit moeders rug ook een klein kopje, fuut nummer vier.