Elzenkatertjes
Half november zag ik elzenkatjes, paars en groen in de zon, tegen een blauwe lucht. Tussen de katjes waren veel kleinere katjes te zien. Katjes in november, het klinkt vroeg. Maar het zijn katjes in de knop, zou je kunnen zeggen. Bloeien doen elzen pas in maart, voordat ze blad vormen.
De grotere katjes zijn nog in de groei: zes, tien centimeter lang kunnen ze worden. Dan bloeien ze gelig en verspreiden ze hun stuifmeel. Het zijn mannetjeskatjes; elzenkatertjes, zou je kunnen zeggen. De kleine katjes zijn de vrouwtjes. Ze blijven klein maar groeien na bevruchting uit tot een prop. Dan verhouten ze met hun schutblaadjes tot de zwarte elzenproppen waaraan elzenbomen zo gemakkelijk te herkennen zijn. In de gleufjes vormen zich zaadjes. Gedurende de winter vallen die uit de proppen, als tenminste geen groenling, sijs of keep ze soldaat heeft gemaakt.
De piepkleine vrouwelijke katjes groeien op steeltjes, waarmee ze bewijzen dat ze van de zwarte els zijn. De witte els krijgt vrouwelijke katjes die bijna direct op de tak staan. Zwarte elzen krijgen kleverige bladeren en takken. Witte elzen kleven minder. Zwarte elzen zijn ook iets donkerder, al vind ik dat maar een vaag kenmerk.
Elzen kunnen goed tegen natte voeten en zijn vaak de eerste, of nee: de een-na-eerste bomen (na wilgen) die zich in een zompige wildernis vestigen. Berken sluiten de top-3. In Nederland hadden we vanouds veel vochtige grond, tot we ons land ontwaterden omdat de steeds zwaardere landbouwmachines er anders in wegzakten. Nu is de grond verdroogd, maar elzen zijn er nog steeds veel. Niet alleen langs oevers en in natgehouden natuurgebieden staan ze, ze doen het ook goed op gewone bosgrond, zolang die maar niet gortdroog is.
In het gemeentelijke groenstrookje langs mijn tuin komt telkens een els op, tot de plantsoendienst hem weer verwijdert. Plantsoendiensten houden niet van groen.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 6 dec. 2018)