Een dagje aan het strand

We fietsen uit Haarlem naar het strand, langs vijf kilometer file. In de verte dreigen woeste wolken met onweer, maar nu is het heet. In de luwte van de duinen is een windvlaag heerlijk. Op het strand zoeken mensen altijd een zo ruim mogelijke plek, dus die anderhalve meter is het probleem niet.
Zandschuivers slalommen tussen de badgasten door, en bouwen het smalle, steile strand om tot een reuzentrap. Treden van drie meter hoog en tien meter breed, om ruimte te maken voor rijen strandhuisjes. De huisjes vullen het strand tussen Zandvoort en Bloemendaal. De machines overstemmen het geraas van de racewagens bij Zandvoort.
Een moeder met een tweeling van een jaar of vier nestelt zich voor ons. De jochies beginnen te graven. Zes pubers rollen hun handdoeken uit, de blikken op hun telefoons gericht. Terwijl er zakken chips verschijnen, overleggen ze welk restaurant ze zullen reserveren.
De aflandige wind voert lieveheersbeestjes mee, rood met zeven stippen. Als ik op mijn rug naar boven lig te kijken, zie ik ze overal vliegen. Ze landen op me en worstelen zich door de haren op mijn arm. Ik steek mijn vinger op en ze kruipen naar boven, om mijn vingertop drie keer te verkennen, alvorens het luchtruim te kiezen. Lieveheersbeestjes streven altijd naar het hogere. Ik kijk ze na. Tegen de blauwe hemel zwermen een stuk of twaalf gierzwaluwen. Ze hebben de lieveheersbeestjes voor het grijpen.
Ook een zweefvlieg en een sluipwesp komen met de wind mee.
Boven zee vliegen vier kokmeeuwen van links naar rechts. Soms duiken ze de zee in. Uren later zie ik vier kokmeeuwen van rechts naar links vliegen.
Twee opgeschoten knullen knallen een voetbal heen en weer. Elk draagt een fles bier in de hand. De tweelingbroertjes slaan elkaar inmiddels met de schep op het hoofd. Moeder pakt de scheppen af en dan rennen ze achter twee zilvermeeuwen aan, die een chipszak van de pubers willen kapen.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 18 juni ’20)