Een bos vol rupsjes

Jaar na jaar spannen Christiaan Both en zijn medewerkers in de lente witte theedoeken onder steeds dezelfde bomen, in de Drentse bossen waar ze bonte vliegenvangers onderzoeken. De Groninger biologen willen alles over deze vogels weten, ook wat ze eten. Vliegenvangers vangen niet alleen vliegen, in de lente voeren ze hun kuikens vooral rupsen. Die rupsen eten boomblad en laten poepjes vallen. De poepjes die op de theedoeken belanden, zijn een maat voor het voedselaanbod. Er zijn magere jaren, er zijn overvloedige jaren.
Deze lente zijn er rupsen in overvloed. Christiaan slikt het woord “plaag” in, omdat alles wat hij zegt de krant kan halen. Terwijl hij blaadjes, een takje en wat rupsjes uit de poep verwijdert, wijst hij naar de bijna ontbladerde kruinen en spijkert hij me bij over de toestand in het bos.
“Een feest voor de vogels, die rupsen“, zegt hij, twee rupsjes van kleine wintervlinders van mijn jas plukkend, terwijl een rupsje van de eikenbladroller over zijn eigen kraag kruipt, “maar de vorige keer met zo’n tsunami van rupsen, waren er zoveel rupsen, dat ze de bomen kaal vraten voordat ze aan verpoppen toe waren.” Tussen ons in laat zich een rups van de grote wintervlinder aan zijn draadje zakken. De onderzoeker vervolgt: “De rupsen verhongerden. Daardoor stortte de voorraad van de vogels in en gingen hun jongen dood. Zeven van de acht nesten hier gingen over de kop.”
Nu zijn er nog rupsjes en hopelijk hebben de zeven bonte vliegenvangers daar wat aan als ze uit hun blauwe eitjes kruipen. Als de rupsen zich dan maar niet juist verstoppen en verpoppen. Die vogels moeten kuikens hebben als er rupsen zijn, en rupsen zijn er steeds vroeger. “Dat gaf problemen, maar de laatste jaren synchroniseren bonte vliegenvangers hun broedtijd beter met het rupsenaanbod”, zegt Christiaan. “Toch gaan ze achteruit, mogelijk vanwege problemen in Afrika of tijdens de trek.”
(Natuurdagboek Trouw donderdag 23 mei ’19)