Doodgewone groefbijtjes
Als ik in de tuin zit, vind ik het lastig om de krant te lezen. Er is telkens iets te zien: een vogel, vlinder, libel, bij, zweefvlieg of kever bijvoorbeeld. Tussen de stoepstenen waar ik opzit graven mieren hun nesten en patrouilleren piepkleine zwevers.
Die zwevers zijn hooguit een halve centimeter lang. Ze inspecteren de mierenholletjes. Zouden het sluipwespen zijn? Koekoeksbijen? Beide zijn broedparasieten – ze leggen eitjes in andervrouws nest. Soms gaat een zwevertje heel kort op de grond zitten en na enig gehannes lukt het me er een foto van te maken. Als ik die uitvergroot zie ik dat het waarschijnlijk een kleine bij is. Op waarneming.nl wordt de bij een groefbij genoemd.
Groefbijen nestelen in een wijdvertakt holenstelsel onder de grond, maar ze heten geen groefbij omdat ze een groeve graven. Ze zijn genoemd naar een piepklein gleufje in hun achterwerk, dat voor het blote oog, ja zelfs door een vergrootglas nauwelijks waarneembaar is.
Er zijn in Nederland twee geslachten van groefbijen. Van Halictus zijn 11 soorten gezien, van Lasioglossum 43. In totaal 54 soorten groefbijen, waarvan er 9 (vrij) algemeen zijn: 2 van de 11 en 7 van 43. Vijf op de zes soorten groefbijtjes zijn (zeer) zeldzaam tot voorheen aanwezig maar intussen verdwenen. Zo’n balans is voor alle bijenfamilies op te maken en laat zien hoe droevig het met onze bijen gesteld is.
De bijtjes op mijn terras zijn vast van een algemene soort. Op grond van formaat, kleur en vliegtijd vermoed ik dat het gewone franjegroefbijen zijn: Lasioglossum sexstrigatum. Die zijn volgens de uitstekende bijensite wildebijen.nl zelfs een van de meest algemene groefbijen, met nesten in zandgrond. ‘Bijvoorbeeld bij u in de tuin, tussen de tegels van de bestrating.’
In de zomer komen de mannetjes. Na de paring gaan die dood, terwijl de vrouwtjes in hun holen tussen de stenen overwinteren. In april verschijnen ze weer.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 8 mei ’20)