De roffel en de roep van de specht
Eind december was er al ergens een merelnest met kuikens. Begin december roffelden de grote bonte spechten. Reeds voor Sinterklaas bloeiden de sneeuwklokjes en rond de jaarwisseling narcissen en speenkruid. Ik keek gretig rond maar hoorde noch zag deze vroege voorjaarsverschijnselen. Op de Groninger toendra waren de merels zo zwijgzaam als de Groninger boeren. De sneeuwklokjes bleven tot januari groen, en van narcis en speenkruid heb ik alleen blaadjes gevonden.
De grote bonte spechten, dagelijks in mijn tuin, weten nog van geen voorjaar. Ze roffelen niet, ze hakken niet, ze hangen aan de pinda’s en scharrelen door de bladloze kruinen. ‘Tjik!’ roepen ze, al kan het ook ‘kik’ zijn of zelfs ‘kip’, ze praten zo snel, ik kan ze niet verstaan. Maar het is een zeer herkenbaar roepje. Grote bonte spechten zijn prachtige vogels: zwart-wit-rood. Maar ze vallen niet zo op, hoog in de boom, en zijn ondanks hun naam nauwelijks groter dan een spreeuw. Sinds ik hun pittige roepje herken, kom ik ze veel vaker tegen. Als ik op straat een praatje maak, kan ik het nooit laten te melden: ‘hoor, specht’. De meeste mensen reageren niet, sommigen werpen kort een verbaasde blik, zelden reageert iemand verrast.
Het houthakken van spechten klinkt ook herkenbaar. Ze doen het op zoek naar voedsel, maar vooral om holen uit te hakken of bij te werken. Of ze ook hakken om van zich te laten horen, weet ik niet. Met dat doel roffelen ze wel. Dat klinkt als mysterieus gekraak in het bos. Als ik zuidwaarts reis, naar de verre Randstad, hoor ik daar prompt een merel zingen en een specht hakken en roffelen: ‘krrrr.’