De plek
Regelmatig verschijnt er een boek over natuurbeleving of over de geschiedenis ervan. Ooit werd de mysterieuze en gevaarlijke leefomgeving immers voor het eerst natuur genoemd?
In zulke boeken passeren gegarandeerd filosofen als Descartes en Rousseau de revue. De een stelt de mens boven de natuur, de ander pleit voor terug naar de natuur. De een ziet natuur zus, de ander zo; over empirisch onderzoek maakten die denkerds zich zelden druk. Tegenwoordig is dat niet anders: de een ziet de natuur als een wereldwijd web van spirituele verbindingen, de ander als verdienmodel en de derde als aangenaam decor voor sport of ontspanning. En er zijn er, zoals was het niet Jules Deelder, die na enig peinzen vragen: ‘natuur, is dat dat groene dat ik soms uit de trein zie?’
Maar wat of hoe we ook denken; die oeroude leefomgeving zit in onze genen en we vinden een bosrand rustgevender dan een kermis. Bijna iedereen, vermoedelijk zelfs Deelder destijds, heeft een plek in dat groen waar hij graag komt en fijne herinneringen aan koestert. Daarover gaat het essay Innig landschap, Het innige landschap – Een kleine geschiedenis van de Plek, van Staatsbosbeheerder Marcel van Ool (KNNV €9,95). Bij Van Ool komen de gebruikelijke filosofen ook even langs, maar verder heeft hij het over de plek in het groen.
Die plek kan een specifiek bankje in het veld zijn, maar ook een heel natuurgebied of zelfs een streek als het Lakedistrict. Zelf komt de auteur graag in Sandwijck, een buitenplaats bij Utrecht.
Mijn plek zou de oostpunt van Schiermonnikoog zijn, maar ook de Drentse A en de Dollard, en de bossen waar ik als kind hutten bouwde, honden uitliet en reeën bespiedde. De Plek, kortom, is de natuur, de omgeving zonder wie wij niet kunnen leven, maar die zonder ons veel beter af zou zijn. En die vaak zo snel verandert dat we de plekken uit onze kindertijd niet meer kunnen terugvinden of herkennen.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 17 november ’21)