De natuur neemt het over

In museum de Fundatie te Zwolle leidt een kunstzinnige vriend mij rond. Als we de fototentoonstelling over slapeloosheid hebben gezien, troont vriend mij mee naar boven, waar werk van de Duitse schilderes Mirjam Völker te zien is. “Dat spreekt jou vast aan,” zegt hij, mijn voorkeur voor natuur kennende.
Op grote doeken heeft Völker boomhutten en krotten afgebeeld. Het lijken wel foto’s, zo echt zien ze eruit. Maar het zijn schilderijen van acryl, of van “houtskool met bindmiddel”. Tegelijkertijd zien ze er niet echt uit. Er is iets mee, nog afgezien van de steunkleur, die vaak zeegroen is. Sommige afbeeldingen zijn zwart-wit. Maar wat ermee is, is dat de takken doorzichtig worden, en soms dwars door de boomhutten heen groeien.
Ik houd van hutten en van boomhutten in het bijzonder. Als kind had ik er zelf een in de tuin. Mijn vader timmerde de basis in een oude appelboom. Handige vriendjes deden de rest, en ik sloeg met mijn linkerhanden soms ook een spijker krom. We scharrelden met ons drieën in die hut van ruim een kubieke meter rond, maakten er een bank en een tafel in, een glazen raam, twee houten deuren en een balkon. Daar stonden we ook gedrieën op, zonder helm of zekering.
Een boomhut – ik fantaseer er nog weleens over. Vriend zag het goed: dit spreekt me aan.
In recensies en folders worden Völkers hutten vaak omschreven als de restanten van een beschaving, overwoekerd door natuur. Er is geen mens op de doeken te bekennen, en zonder mensen neemt de natuur de hele rimram binnen de kortste keren weer over. Misschien heeft Völker het onheilspellend bedoeld, maar ik vind het wel hoopgevend. In het buitenland zie ik soms afgedankte gebouwen, door bomen in beslag genomen. Zelfs asfaltwegen leggen het zonder onderhoud af tegen mos en bos, tegen een gevallen boom die een gat sloeg.
Toen onze boomhut uiteindelijk uit de boom waaide en te pletter viel, zat er niemand in.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 12 maart ’20)