De goudvink is haast te mooi
Tijdens twee boswandelingen zag ik goudvinken. De eerste keer zes, de tweede keer twee. ’s Winters zijn er meer goudvinken in Nederland dan ’s zomers, met overwinteraars erbij, maar dit leken me blijvers. Ze waren bezig met de andere kunne, en er waren evenveel mannetjes als vrouwtjes. Maar wacht: ik herinner me dat ik goudvinken ook in de herfst en winter vaak gepaard zie. Even een boek pakken: ja, goudvinken kiezen in de herfst een partner. Dan zijn ze op elkaar ingespeeld als er in april gebroed wordt. Ze broeden in dicht struikgewas, anders dan gewone vinken die het hogerop zoeken.
Goudvinken zijn groter en nog mooier dan gewone vinken. Zijn de vrouwtjes al prachtig met hun zwarte kap, oudroze buik en borst, grijze rug, zwarte vleugels en staart, witte stuit en kont; de mannetjes spatten helemaal op je netvlies met hun vurige oranjerood. Waarom ze goud heten? De Etymologiebank vermoedt verwarring met de Engelse goldfinch, de putter. Het is niet enkel goud dat er blinkt – deze vogels zijn haast te mooi.
Het lied van goudvinken is een zacht en treurig ‘pjuuu’. Zoals veel kleine bosvogels zijn ze niet heel schuw maar moeten ze ook niks van aandacht weten. Ze poseren niet voor een foto. De acht goudvinken zaten steeds te kort stil of ze hipten of fladderden alweer verder. En eenmaal in beeld zat er een takje in de weg of draaide de vogel zijn vlammende borst uit de zon en in de schaduw.
Ik keek de vogels na tot ze uit beeld en voorbij de gehoorgrens waren verdwenen. Het zien van goudvinken maakte enige opwinding bij mij los. Hun verschijning komt altijd onverwacht en is altijd feestelijk. Soms krijg ik goudvinken in mijn tuin op bezoek. Dan pikken ze een graantje mee van het vogelvoer of een knop uit de venijnboom. Ze lusten een uitgebreid menu aan zaden, bessen en knoppen. Die halen ze uit struiken, bloemen en bomen. Knoppen van coniferen zijn erg bij hen in trek.
(Natuurdagboek Trouw maandag 28 maart 2022)