De eerste groenling

Op 31 januari hoorde ik mijn eerste groenling van dit jaar zingen. Groenlingen overwinteren in Nederland en zijn er altijd vroeg bij met hun zang. Maar meestal hoor ik de eerste in februari. Zang is trouwens een groot woord voor het geknars van de groenling, al produceert hij ook welluidende trillers.
Groenlingen zijn groene zangvogels, maar niet zo groen als parkieten of Kermit de kikker. De groenling hult zich behalve in diverse groenschakeringen ook in meerdere tinten grijs en geel. Vooral de gele randen van de vleugels en staart zijn een opvallend en duidelijk kenmerk, waarmee de groenling ook van de enigszins gelijkende sijs te onderscheiden is.
Groenlingen en sijzen horen beide bij de familie van de vinken. Een groenling is een slag groter dan de gewone vink. Hij maakt, in groepjes overvliegend, wel vink-achtige smakgeluiden: “tjuptjuptjup”. Met hun dikke snavel slachten groenlingen zaden. Dat ziet eruit alsof ze met hun tong een vezel tussen hun kiezen proberen los te peuteren; de snavelhelften wrijven en wringen over elkaar, tot er een vliesje neerdwarrelt. Gelukt, het zaad is bevrijd. Volkorenproducten hoeven ze niet.
Groenlingen zijn gek op het zaad uit rozenbottels. Op Schiermonnikoog viel het me op dat er nog veel rozenbottels aan de struiken zitten, terwijl de vlier-, lijster- en meidoornbessen al lang op zijn. Zou dat komen door een afname van groenlingen of waren er altijd al veel rozenbottels die de winter ongeschonden doorkwamen? Ik weet het niet.
Wel weet ik dat ik veel minder groenlingen zie dan een paar jaar geleden. Het ging juist zo goed met de soort, maar sinds de vogelziekte het geel onder de groenlingen huishield, heb ik ze niet meer in mijn tuin. Voorheen hing elke winter een half dozijn groenlingen bij mij aan de vetbol, en hoorde ik ze in februari knarsen. Dat is voorbij. De eerste groenling die ik nu hoorde, zat in een parkje in Haarlem.
(Natuurdagboek Trouw maandag 10 februari ’20)