Dag en nachtegaal
Waar in Frankrijk we vorige weken ook waren, overal zongen nachtegalen. In Nederland zingen ze nu ook, maar er zijn er gewoon minder van. In drassige bosjes met een dichte ondergroei van bijvoorbeeld brandnetels is de kans het grootst. In vochtige duinvalleien zingen nu zelfs meer nachtegalen dan dertig jaar geleden. De duinen zijn sindsdien in bos veranderd. Jong, weelderig bos op vochtige grond, daar houden nachtegalen van.
Wij zetten de tent op in het Forêt de Compiègne, tachtig kilometer ten noorden van Parijs. In de buurt van de tent zingt een nachtegaal. Dag en nacht. ’s Nachts zingen er wel meer, maar overdag alleen die ene. Zou het een spotvogel zijn, die een nachtegaal nadoet? Dan toch een orpheusspotvogel, want de gewone spotvogel herken ik.
Ik hoorde maandagmorgen de eerste. Om 5 uur werd ik wakker, voor zonsopkomst, het kwartier dat de vogels lawaai maken. Ik hoorde een scholekster tepieten, afgewisseld met chaotische deuntjes en het typerende spotvogel-gedrens, alsof ie door z’n neus het geluid van een startend autootje nabootst. Jeng jeng! Ik heb eerder een spotvogel als een scholekster horen tepieten. Maar nog nooit een nachtegaal horen imiteren.
Een nachtegaal laat trillers horen en een wirwar van andere geluiden. Hij is vooral herkenbaar aan de warme klank. Wie een nachtegaal wil zien moet de tijd nemen en tegen teleurstellingen kunnen. We schuifelen steeds naderbij. Toch nog verder weg dan we dachten. Niets te zien. Hij zit in een dichte struik. Dan zwijgt hij en begint hij ineens twee meter verderop. Eindelijk zien we hem in een flits naar een volgende struik vliegen: bruin, klein, onopvallend. Maar een echte nachtegaal, geen imitator.