Champignons, maar ik eet ze niet
In mijn tuin komen vaak paddenstoelen op. Geschubde inktzwammen zijn altijd van de partij, telkens op andere plekken. Dat komt doordat zwammen grotendeels ondergronds leven en op verrassende plekken hun hoed op kunnen zetten. De inktzwam doet dat vaak tussen de stoepstenen.
De bijzonderste zwammen die ik heb verwelkomd waren morieljes. Die groeien in de lente. De meeste paddenstoelen verschijnen in de herfst. Zeker in deze herfst, die de schade na een gortdroge zomer rap inhaalt met een paddenstoelenrijkdom van wat heb ik jou daar.
In de voortuin staan diverse lichtbruine paddenstoelen tussen de maagdenpalmen. Die woekeren over wat in vervlogen jaren is aangelegd als een rotstuintje. Het lijken me champignons, maar geen witte weidechampignons, laat staan kweekchampignons uit de winkel. Ik heb eerder champignons gehad, in het bosje naast de achtertuin. Ik ben vergeten welke champignons dat waren. Ik onthoud allerlei overbodige dingen, terwijl de champignons van weleer me ontschoten zijn. Er staat me bij dat we ervan gegeten hebben – waarom een plastic bakje met gif bespoten champignons kopen als ze onbespoten en gratis in je tuin staan? Ik heb ook weleens parasolzwammen uit mijn tuin gegeten. Die morieljes, die bekend staan als delicatesse, liet ik trouwens staan.
Ah, ik heb ze gevonden in mijn foto-archief: het waren anijschampignons. Dat zijn deze niet, want dan zouden ze naar anijs ruiken. Op een grasveldje in de buurt staan carbolchampignons. Dat zijn ze ook niet, want dan zouden ze naar carbol ruiken. Carbolchampignons mogen dan onbespoten zijn, gifvrij zijn ze niet, als u me vat. Evenmin zijn het straatchampignons, want die hebben twee ringen om hun steel en ruiken en smaken naar noten. Schubbige boschampignons ruiken en smaken ‘kruidig’, aldus mijn boek. Hmm, ik ruik en proef niks. Wel, als ze toch smakeloos zijn, eet ik ze voor de zekerheid maar niet.
(Natuurdagboek Trouw maandag 24 oktober ’22)