Breekstelige paddenstoeltjes

In een kort gemaaide wegberm vallen me vele paddenstoeltjes op in het gras. Ze dragen hun hoeden op breekbaar ogende steeltjes, zodat ik aan de paddenstoelenfamilie van mycena’s denk, ook wel breeksteeltjes genoemd. De hoeden hebben lichte ribbels, een deukje in de top en een subtiel waas van kaneelachtig poeder.
Op determinatiesites krijg ik als bijna zekere vaststelling de grijsbruine grasmycena met als tweede keus de stinkmycena. Die lijken er inderdaad op. De grasmycena ruikt een ietsepietsie naar radijs en een tikkeltje zurig, lees ik in een van mijn paddestoelenboeken. De stinkmycena ruikt sterker, en wel naar chloor.
Ik heb niet aan de zwammen geroken, en keer terug naar de plaats delict. Daar wrijf ik één zwam fijn en snuffel eraan. Ik ruik niets. Ik neem weer foto’s, van dichterbij. Ditmaal worden de mycena’s uit de top-3 gedrukt door de zwerminktzwam. Die verspreidt geen geur en lijkt er inderdaad sprekend op.
Alleen herinner ik me niet dat er zwammen waren, die oplosten in inkt. Inktzwammen staan een dag in volle glorie, waarna hun hoed wegteert en in zwarte inkt afdruipt, tot slechts de stengel nog overeind staat. Bovendien groeien zwerminktzwammen, lees ik, op dood, rottend hout. Rottend hout heb ik niet gezien. Nu zouden zich dode boomwortels onder dat gras verstopt kunnen hebben, maar dat lijkt me sterk, want ze staan verspreid door de hele berm. Ik lees dat dwergfranjehoeden als tweelingen op zwerminktzwammen lijken, maar die groeien eveneens op rottend hout.
Zouden ze er misschien allebei staan: grijsbruine grasmycena’s en zwerminktzwammen? Een veldje vol mycena’s met een zwermpje inktzwammen op een oude boomwortel? Ik ga er nog maar eens kijken. Maar als ik arriveer, blijkt het veldje te zijn gemaaid. Als er iets in Nederland voortvarend wordt uitgevoerd, is het wel machinaal maaien. Volgens mij wordt geen land zo intensief bemaaid als Nederland.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 21 oktober ’21)