Bosroofvogels op Schiermonnikoog
Het mist, het is windstil, het vriest, dus dat betekent ijzel. De maan is nieuw, maar achter het huisje is het niet eens zo donker. Er ligt een dik pak sneeuw en de houtsingel is gecoat met berijpte sneeuw. Een goudplevier fluit, ganzen gakken, dan is het stil. Tjonge, wat is het stil. Er razen geen F-16’s over, er gieren geen trekkkers over het land, er jakkert geen taxi door de polder, er joelen geen Tox Bar-gangers, er dreunt geen garnalenkotter op zee. Zee! Ja, ik hoor de zee, een achtergrondruis die de stilte benadrukt. Zoals de vage lichtbundel van de vuurtoren de nacht benadrukt, als hij de boomtoppen streelt. Ineens klinkt een schuivend geraas en licht gekraak van takken. Ergens in de bosjes begeeft een lading sneeuw het. Dan is het weer stil. De stilte wordt nog stiller door sneeuw en nevel. Het waait niet. De mist hecht zich aan de takken, de halmen, de spinnenwebben, aan alles. De volgende morgenziet alles wit van het ijs. Het heeft zich afgezet in puntige kristallen van centimeters lengte. Wat een sprookje. Ik strooi kruimels, appelschillen en een klokhuis. Een konijn hupt langs en werkt de schillen naar binnen. Een roodborst ontfermt zich over de kruimels. Een merelmannetje hakt in op het klokhuis. Er zijn meer merels. Ze vliegen in en uit de bosjes, soms luidkeels alarmerend. En terecht. Plotseling schiet een sperwer voorbij met een merel in zijn klauwen. De bosjes, de zomerhuizen, de zangvogels – het is hier ideaal voor sperwers. Sperwers zijn kleine roofvogels die met hun korte, brede vleugels snel en behendig tussen bomen en muren door kunnen laveren. Ze vliegen plotseling te voorschijn en zijn even snel weer verdwenen. Onderwijl grijpen ze een mus, mees of andere vogel. De overlevenden stuiven alle kanten op, de sperwer is al weg met zijn prooi, nu dus een merel, die door de klap, de klauwen en de schrik waarschijnlijk meteen dood is. Zo niet, dan volstaat een hauw met de snavel. De sperwer jakkert de bosjes in, zonder dat hij ook maar één sneeuwvlok, één ijskristal van een tak doet vallen. Hij raakt gewoon niets aan, zo wendbaar zwalkt hij overal tussendoor.
De mist is opgetrokken. Het is windstil, het is nul graden, het is wit, het is prachtig. We maken ons op voor een lange wandeling. Achter de Berkenplas zweeft een buizerd. Bij de grote bunker aan de Bernhardweg scheert een havik langs. Sperwer, buizerd, havik; drie bosvogels die op Schier broeden sinds de duinen bos werden. Gelukkig trekt Natuurmonumenten jonge berkjes uit de mooiste orchideeënvalleien en heeft de beheerder langs de Reddingsweg stukken moerasbos opengekapt. Niet die paar plukken antiek naaldbos, maar de grote lappen jong, eentonig loofbos worden hier en daar kort gehouden. Een zwaar werkje dat het open duinlandschap herstelt. Goed werk! Er blijft genoeg loofbos over, waarin houtsnippen schuilen. Eén houtsnip zit naast het pad bij het Vredenhof en slaat verticaal op de vlucht, tussen de stammen door naar boven. Als die havik hem maar niet ziet. Over de spierwitte Reddingsweg, tussen muren van berijpt riet, holt een verwilderde kat voor ons uit, richting strand.