Boshommel terug in Nederland
Vaak zie ik berichten over de achteruitgang van insecten. In die berichten wordt zelden onderscheid gemaakt tussen de honderdduizenden insectensoorten. Er zijn insecten die het verrassend goed doen, eikenprocessievlinders bijvoorbeeld. Veel bijen daarentegen doen het slecht. Die hebben bloemen nodig.
Veel bloemen kunnen zonder bijen hun bestuiving wel vergeten, maar die afhankelijkheid is wederzijds. Wilde bijen kunnen het zonder bloemen ook wel schudden. Zeker kieskeurige bijensoorten waarvan de rupsen slechts één of enkele plantsoorten als voedsel verdragen zijn de klos als juist die planten verdwijnen.
In ons land wordt in stedelijk groen, in tuinen, op akkers en weilanden vrijwel geen bloem getolereerd. Ja, eenjarige nepbloemen uit het tuincentrum. Of de bloemen van aardappels en koolzaad. Maar verder is of wordt Nederland grotendeels verhard, geploegd, bespoten en gemaaid.
Bloemrijke bermen en veldjes zijn er vrijwel alleen als er beleid op wordt gevoerd en er met subsidie (vaak buitenlandse en wellicht bespoten) zaden worden gestrooid. De bloemen worden vaak per ongeluk gemaaid. Weet die loonwerker veel. De verantwoordelijken betuigen spijt maar de bloemen zijn weg.
Geen wonder dat het slecht gaat met bijen.
In het Geuldal in Limburg werken elf organisaties samen aan herstel van het zogenoemde Boshommellandschap. De belangrijkste maatregel is: meer bloemen en langere periodes van bloei.
In de laatste editie van De Levende Natuur beschrijven de Wageningse onderzoeker David Kleijn en collega’s dat project. In vier jaar tijd hebben ze 15.030 individuen van 180 soorten bijen waargenomen. Behalve bedreigde bijensoorten als de zwarte sachembij en de vierbandgroefbij is de bij waarnaar het project genoemd gesignaleerd. De boshommel was in 1954 voor het laatst in Nederland gezien. In 2021 en 2022 was ie er weer, wat duidt op voortplanting en definitieve terugkomst.
(Natuurdagboek Trouw maandag 8 augustus ’22)