Boom, boeren, bont en blauw
Boerenzwaluwen , boompiepers, blauwborstjes en bonte vliegenvangers zijn gearriveerd. Ze hebben er een hele reis opzitten uit Afrika en beginnen meteen aan hun volgende taken: zingen, paren, nestelen, broeden.
De boerenzwaluw boetseert een kommetje van mest, modder en spuug aan de nok van een stal, schuur of portiek. Mest is meestal niet voorradig. Naarmate het mestoverschot toenam, nam de mest af. Zwaluwen hebben niets aan drijfmest, ze moeten stevige poep hebben. Het verdwijnen van mestvaalten van de boerenerven deed ook het aantal vliegen dalen en dus het aantal zwaluwprooien. Toch boeren de meeste boeren gelukkig niet zo steriel als ze zouden kunnen doen en zie je bij menige boerderij de zwaluwen in en uit de stal vliegen.
Boompiepers zingen hun lied terwijl ze zich uit de toppen van een bosrand of houtwal parachuteren. Dat lied eindigt altijd in een heel herkenbaar ‘dzie, dzie, dzie’. Nog even en ze zullen op de grond broeden, en zijn dan met hun bruingestreepte rug onzichtbaar tussen het gras.
Blauwborstjes zingen hun ongrijpbare, warrige lijsterliedje vanuit een wilg in het riet. Ze vliegen soms even op om een vlieg te vangen, en laten hun blauw met rode borst schitteren in de zon. Een nest maken ze onderin zo’n rietwilg.
De bonte vliegenvangers zingen in het bos, waar ze hun nest inrichten in een boomholte of nestkast. Ze heten bont omdat ze zwart-wit zijn. De mannetjes tenminste, de vrouwtjes zijn grijsgroen. In de holte of kast broeden ze de blauwe eitjes uit, als er tenminste geen eekhoorn of boommarter langs komt. Een eekhoorn zal proberen de eieren te roven, een boommarter graait ook de broedende vogel van het nest.