Bloedrode bloem
Ooit wandelde ik met een bevriende kunstenaar. De berm van ons pad stond vol klaprozen. Vuurrode vlekjes in het groen. Vriend zei dat veel bloemen rood zijn, omdat rood het meest opvalt in het groen. Rood en groen zijn complementaire kleuren. Dat klonk intelligent en aannemelijk.
Laatst merkte vriendin op dat er behalve de klaproos geen rode bloemen zijn. Koortsachtig somde ik bloemen op als rode pimpernel, rood guicheilheil, rode klaver. Nee, vond vriendin, die zijn paars of roze of oranjerood. Geranium dan, dahlia, tulp, roos? Ja, doorgekweekte tuinbloemen. Maar in het wild?
Ze heeft gelijk, ik fiets en wandel rond, speurend naar rood. Rozebottels, appels, stengels van zuring en kornoelje, herfstbladeren. Maar bloemen? Nop, behalve de klaproos dan.
Nu de zomer vordert, hebben paarse en roze bloemen de overhand. Koekoeksbloemen, kattenstaarten, wilgenroosjes, andoorns, distels, knoopkruid; allemaal roze of lila. Gele, blauwe en witte bloemen zijn er ook, maar minder dan in de lente. Aardhommels zijn de eerste bestuivers in het voorjaar, en hebben een voorkeur voor geel. Misschien houden bijen van lila. Misschien is het ook toeval.
Rood is de kleur van bloed. Daarom dachten mensen vroeger dat papavers groeiden op de plek waar iemand bloedig was vermoord. Op de slagvelden van Eerste Wereldoorlog bloeiden de klaprozen welig, dus dat klopte met de theorie. Klaprozen zijn licht ontkiembare planten. Ze doen het in de brandende zon op uitgedroogde, kale, verstoorde grond, als andere planten het laten afweten. Het probleem met klaprozen is, dat het ook verstoorde, kale grond móet zijn. In de tuin geven wilde klaprozen het na een jaar op. Kale grond naast de spoorlijn bevalt hen beter, of een braaklandje, of een slagveld.
(Natuurdagboek Trouw 23 juli 2013)